columns

Vanaf oktober 2005 schreef ik vier maal per jaar een column in TOUCHÉ, het clubblad van volleybalvereniging LEEVOC uit Leeuwarden, Soms ging dat over volleybal maar veel vaker over iets geheel anders. Inmiddels is het blad ter ziele gegaan (zie Mei 2016 Tot slot hieronder) maar columns schrijf ik nog steeds. Het onderwerp is wel veranderd: natuurkunde. Vanaf mei 2017 verschijnt er tien maal per jaar in het blad NVOX, magazine voor het onderwijs in natuurwetenschappen, een serie columns onder de noemer “Portretten van wetten” waarin telkens een natuurkundige wet aan de orde komt.

___________________________________________________________________________________________

Juni 2021: Wet van Ockham

Pluralitas non est ponenda sine necessitate – Pluraliteit mag nooit zonder noodzaak worden geponeerd.

Deze formulering van de zogenaamde wet van de spaarzaamheid, die nu beter bekend staat als Ockhams scheermes, is te vinden in het werk van de Engelse filosoof en monnik William van Ockham (ook: Occam) die leefde van ongeveer 1284 to 1324. Anders geformuleerd komt het erop neer dat wanneer er gekozen moet worden uit verschillende theorieën die allemaal een bepaald verschijnsel kunnen verklaren, die theorie de voorkeur heeft die de minste en simpelste aannames bevat. Ofwel: de eenvoudigste verklaring is meestal ook de juiste. Met behulp van het scheermes van Ockham kunnen de gecompliceerde theorieën worden ‘weggeschoren’ zodat er een simpele verklaring overblijft.

Een helder en onverwacht licht in de lucht zou dat van een ruimteschip kunnen zijn van buitenaardse bezoekers maar dan moet je veronderstellen dat er een buitenaardse beschaving bestaat die in staat is zulke ruimteschepen te bouwen, dat vertegenwoordigers van die beschaving de aarde willen bezoeken, dat ze kunnen verschijnen en verdwijnen zonder een spoor achter te laten, enzovoort. Daar zijn dus heel veel aannames voor nodig terwijl een veel eenvoudiger verklaring zou zijn dat je staat te kijken naar het licht van de planeet Venus.

Het grote vraagteken links in de afbeelding stelt een waargenomen verschijnsel voor waarvoor een wetenschappelijke verklaring moet worden gevonden en waarvoor twee verschillende oplossingen beschikbaar zijn. Door met het scheermes van Ockham de weliswaar kleurrijke maar ook zeer ingewikkelde gedachtegangen weg te snijden houden we de sleutel tot de oplossing over.

(Maar, zo maakte de fysicus Lee Smolin in 2013 duidelijk in zijn boek Time Reborn, je moet wel voorzichtig zijn om eenvoud (en schoonheid!) als kenmerken van de waarheid te bestempelen. Ze zouden ook tekenen kunnen zijn van een goed samengesteld maar benaderd model van een beperkt aantal verschijnselen. Door met opzet mogelijke moeilijke factoren te negeren, word je automatisch ertoe geleid om een simpele theorie als de meest effectieve te accepteren.)

De reeks Portretten van wetten begon in mei 2017 met de wet van Archimedes. We zijn nu ruim drie jaar verder en in die tijd zijn 42 wetten aan bod gekomen. De wet van Occam is de laatste in de reeks. De eenvoudigste verklaring voor het stopzetten van de serie zou zijn dat er geen wetten meer over zijn om te portretteren maar dat is niet de reden (op mijn website staan er inmiddels 62 en dat aantal neemt nog steeds toe). Wel is het zo dat er een eindig aantal wetten is met daarin de naam van een wetenschapper en dat zijn toch de mooiste wetten om te verbeelden. Oneindig doorgaan was derhalve geen optie. Nu het er alle schijn van heeft dat na de zomer er weer in veel opzichten een nieuw begin kan worden gemaakt maak ik graag plaats voor een nieuwe en jongere columnist. Ik dank de redactie van NVOX voor de kans die zij mij heeft geboden om in dit prachtige blad meer dan drie jaar lang mijn kunsten te laten zien. Ik hoop dat de lezers met net zoveel plezier van mijn columns hebben genoten als ik met het maken ervan.

___________________________________________________________________________________________

Mei 2021: Wet van Leavitt

Hoe langer de periode van een cepheïde, hoe helderder die ster is.

Een cepheïde is een ster die behoort tot een bepaalde klasse van veranderlijke sterren die zo genoemd zijn omdat de eerst bekende ster van dat type zich bevond in het sterrenbeeld Cepheus. De helderheid van deze sterren is niet constant maar varieert in een regelmatig patroon. Als de ster zijn maximale helderheid heeft, straalt hij twee tot drie maal meer licht uit dan wanneer de helderheid minimaal is. De tijd tussen twee opeenvolgende momenten van maximale helderheid wordt de periode genoemd en bij cepheïden loopt die lichtwisselingsperiode uiteen van ongeveer een dag tot wel enkele maanden.

Henrietta Swan Leavitt (1868-1921) was een Amerikaanse sterrenkundige die bij de Harvard sterrenwacht cepheïden bestudeerde in de Kleine Magelhaense Wolk. Omdat al die sterren deel uitmaken van hetzelfde sterrenstelsel mag je aannemen dat ze allemaal op ongeveer dezelfde afstand van de aarde staan. Verschillen in helderheid worden dan dus niet veroorzaakt door een verschil in afstand. In 1912 ontdekte zij dat er een verband bestond tussen de periode en de (gemiddelde) absolute helderheid van cepheïden. Dat is een hele belangrijke ontdekking want als je de absolute helderheid van een ster kent, dan kun je die vergelijken met de waargenomen schijnbare helderheid en daarmee de afstand van die ster bepalen. Dat kan omdat de helderheid van een ster afneemt met het kwadraat van zijn afstand. Hierdoor kunnen cepheïden dus gebruikt worden als afstandsindicatoren en ze staan daarom onder astronomen bekend als “standaardkaarsen’.

De afbeelding toont een deel van de nachtelijke hemel met de melkweg en twee sterrenbeelden (tenminste als je weet waar je moet kijken): Cepheus (genoemd naar een mythologische koning van Ethiopië, de ster bij zijn linkervoet is de poolster) en het sterrenbeeld Zwaan (gekozen vanwege de tweede naam van mevrouw Leavitt). Links onderaan staat de Kleine Magelhaense Wolk die door de sterrenwacht van Harvard in Peru werd gefotografeerd. De foto’s werden door Henrietta Leavitt nauwgezet geanalyseerd en tussen al die duizenden puntjes vond zij maar liefs 1777 variabele sterren. In totaal ontdekte zij in haar relatief korte leven zo’n 2400 veranderlijke sterren (en vier novae). De grafiek die door drie standaardkaarsen wordt beschenen laat zien hoe de helderheid van een cepheïd varieert als functie van de tijd.

In de reeks Portretten van wetten is de periode-helderheidswet pas de tweede naar een vrouw genoemde wet; de eerste was de wet van Noether in NVOX#10 van december 2020. Op zoek naar meer naar vrouwen genoemde wetten stuitte ik op de wet van Curie. Ha, madam Curie, die kende ik. Bleek de wet genoemd naar haar man Pierre Curie! Waarom dragen zo weinig wetten in de natuurkunde de naam van een vrouw? Dat heeft er natuurlijk alles mee te maken dat in de tijd dat nieuw ontdekte wetten naar de ontdekker werden genoemd – iets dat tegenwoordig eigenlijk niet meer gebeurt – de natuurkunde een typische mannenaangelegenheid was. In haar boeiende boek De broek van Pythagoras. God, Fysica en de Strijd tussen de Seksen schreef Margaret Wetheim hierover veel behartigenswaardige dingen. Gelukkig is er al veel ten goede verandert maar, zo schrijft zij: “De vriendjespolitiek van de ‘old boys’-netwerken, de dubbele maatstaven die nog steeds stilzwijgend op vele universiteiten worden gehanteerd, en het gebrek aan vrouwelijke fysici als mentoren voor studenten – het zijn allemaal belangrijke factoren die de ongelijke behandeling van vrouwen in de natuurkunde in stand blijven houden”. Margaret Wertheim schreef dit in 1995, we zijn nu een kwart eeuw verder en we zouden nu toch zo ver moeten zijn dat, om het modieus te zeggen, gender geen issue meer is in de wetenschap.

___________________________________________________________________________________________

April 2021: Radioactieve vervalwet

Het aantal atomen dat in een gegeven korte tijdsperiode vervalt is evenredig met het aantal atomen dat op dat moment aanwezig is.

Hoe groter het aantal atomen (N), hoe meer atomen zullen vervallen in een zeker tijdsinterval (dt). Dat wil zeggen dat de snelheid waarmee N verandert, ofwel dN/dt, evenredig is met N en dus gelijk moet zijn aan een constante maal N: dN/dt = – λN. De constante λ wordt de vervalconstante genoemd en de waarde ervan verschilt per atoom. Hoe kleiner de waarde van de vervalconstante, hoe langzamer het atoom vervalt. Het minteken geeft aan dat N kleiner wordt ten gevolge van het radioactieve verval. Bovenstaande vergelijking is een zogenaamde differentiaalvergelijking waarvan de oplossing gegeven wordt door: N = N et waarin No de waarde van N is op tijdstip t = 0. Het is niet moeilijk om aan te tonen dat het altijd even lang duurt voordat de helft van het oorspronkelijke aantal atomen is vervallen. De tijd die daarvoor nodig is heet de halveringstijd (T1/2) en die hangt op de volgende manier samen met de vervalconstante λ: T1/2 = ln 2 / λ.

Radioactiviteit, dat wil zeggen het proces waarin bepaalde onstabiele kernen van atomen uiteenvallen zodat er andere kernen ontstaan, was in 1896 ontdekt door de Franse natuurkundige Henri Becquerel. In die tijd was echter de bouw van het atoom met een kern en omringende elektronen nog onbekend. Er waren toen veel wetenschappers die in navolging van Becquerel besloten dat nieuwe verschijnsel te bestuderen onder wie de fysicus Ernest Rutherford (1871-1937) en de chemicus Frederick Soddy (1877-1956) die van oktober 1901 tot maart 1903 samenwerkten op de McCill universiteit in Montreal, Canada. In 1902 publiceerden zij een artikel met als titel “The Cause and Nature of Radioactivity” waarin zij schreven dat radioactiviteit een desintegratieproces is waarbij nieuwe stoffen ontstaan. Een van de stoffen die ze onderzochten was het element thorium (Th) dat – in een aantal stappen – verandert in het eveneens radioactieve element radium (Ra) en vervolgens in een tot dan toe onbekend nieuw element, dat we nu kennen als het edelgas radon (Rn). Frederick Soddy vertelde later aan zijn biograaf dat hij na de ontdekking dat er nieuwe stoffen waren ontstaan had uitgeroepen: “Rutherford this is transmutation: the thorium is disintegrating and transmuting itself into an argon gas.” Rutherford had daarop gereageerd met: “For Mike’s sake, Soddy, don’t call it transmutation. They’ll have our heads off as alchemists. You know what they are.” Het aloude ideaal van de alchemisten om gewone metalen in goud te kunnen veranderen was door de ontdekking van Soddy en Rutherford nog niet bewaarheid maar dat transmutatie mogelijk was stond nu wel vast.

In het schilderij is de gehele vervalreeks van thorium afgebeeld samen met de bijbehorende halveringstijden van de elementen die ontstaan (a staat voor annum = jaar). De Griekse letters α en β hebben betrekking op de specifieke wijze waarop het element vervalt: α-straling bestaat uit helium kernen en β-straling bestaat uit elektronen.

De trap met in hoogte afnemende treden laat zien hoe zowel het aantal radioactieve atomen (of liever gezegd kernen) N met de tijd afneemt, evenals de daaraan gerelateerde activiteit dN/dt. Ook is de kromme die hoort bij dit exponentiële verval duidelijk zichtbaar. De toren met gekleurde blokken aan de rechterkant van de afbeelding is een klein eerbetoon aan de Schotse arts Margaret Todd die in 1913 aan Soddy voorstelde om de naam isotoop te gebruiken voor de verschillende atomen die op dezelfde (Grieks isos) plaats (Grieks topos) in het periodiek systeem staan.

___________________________________________________________________________________________

Maart 2021: De derde wet van Kepler

Voor elke planeet is het kwadraat van de omlooptijd recht evenredig met de derde macht van de gemiddelde afstand tot de zon.

Deze derde wet van Kepler wordt ook wel de harmonische wet genoemd. Al sinds zijn jonge jaren was Johannes Kepler (1571-1630) op zoek naar een verband tussen de omlooptijd van een planeet, dat wil zeggen de tijd die nodig is voor een ‘rondje om de zon’, en de afstand tussen de zon en de planeet. Als de zon in staat is de bewegingen van de planeten te regelen, zo dacht Kepler, dan zou die beweging toch op enige wijze moeten afhangen van de afstand tot de zon. Het juiste verband tussen afstand en omlooptijd vond hij door trial and error, na heel veel proberen dus. “Op 8 maart van dit jaar, 1618 […] kwam de oplossing in mijn hoofd op. Doch ik had geen gelukkige hand en toen ik hem met berekeningen uitprobeerde verwierp ik hem als zijnde fout. Tenslotte kwam het weer tot mij terug op 15 mei […] het kwam zo volkomen overeen met de gegevens welke ik verkregen had uit mijn zeventienjarige arbeid over Tycho’s waarnemeningen, dat ik eerst dacht dat ik aan het dromen was”. Kepler publiceerde de wet in 1619 in het vijfdelige werk Harmonice Mundi (De Harmonie van de Wereld). De door Kepler in die boeken gebruikte taal was dermate wijdlopig en mystiek dat hij zelf vermoedde dat het wel eens een eeuw kon duren voordat iemand ze ging lezen. Maar in het vijfde boek van de Harmonice Mundi was dus wel die derde wet min of meer verstopt, ‘als een parel in een hoop zeewier’ zoals Isaac Asimov het zo mooi omschreef in zijn Biographical Encyclopedia of Science and Technology.

In de afbeelding zijn (met excuses aan Kepler) de banen van de eerste zes toen bekende planeten weergegeven als cirkels. De planeten zelf zijn aangeduid met hun astronomische symbool, ♀ voor Venus bijvoorbeeld en ♂ voor Mars. De cirkels zijn op schaal getekend, in het originele schilderij (25 x 25 cm) komt 3 cm overeen met 200 miljoen kilometer. Uitgaande van een situatie waarbij alle zes planeten zich op dezelfde lange diagonaal bevinden toont de afbeelding waar de planeten zich zouden bevinden wanneer de binnenste planeet, Mercurius, precies een omwenteling heeft gemaakt, dat wil zeggen na 88 dagen ofwel 0,241 jaar. Omdat volgens de derde wet van Kepler het verband tussen de omlooptijd T en de afstand tot de zon R wordt gegeven door T2/R3 = constant, kun je (of uw leerlingen natuurlijk) uitrekenen hoe ver elke planeet is gevorderd in haar/zijn baan om de zon. Terwijl Mercurius in die tijd 360o is gedraaid is Saturnus, die er bijna 30 jaar over doet om een complete omwenteling om de zon te maken, nog maar 2,9o opgeschoten.

Voor de wiskundig ingestelde lezer is het wellicht aardig om te weten dat de vergelijking van de witte kromme die alle planeten met elkaar verbindt wordt gegeven door R = (7.6676 × 1033 / θ2)1/3 met R in meters en θ in radialen.

___________________________________________________________________________________________

Februari 2021: De tweede wet van Kepler

Elke planeet draait zodanig om de zon dat een denkbeeldige lijn van de zon naar de planeet in gelijke tijdsintervallen gelijke oppervlakten bestrijkt.  

Deze wet staat ook wel bekend als de perkenwet want een afgebakend stuk grond wordt wel een perk genoemd en de voerstraal, die denkbeeldige lijn tussen zon en planeet, beschrijft per tijdseenheid een constant oppervlak. Een consequentie van de perkenwet (in het Engels: law of equal areas) is het feit dat een planeet sneller beweegt naarmate deze zich dichter bij de zon bevindt en langzamer als hij verder verwijderd is. Net als de eerste wet over de elliptische banen van de planeten (zie het vorige nummer van NVOX) is deze wet in 1609 door Johannes Kepler (1571-1630) gepubliceerd in zijn boek Astronomia Nova seu Physica coelestis, een Nieuwe Sterrenkunde of Natuurkunde van de Hemelen.

Kepler was half januari in Praag aangekomen om Tycho Brahe (1546-1601) te ontmoeten die daar werkzaam was als keizerlijk wiskundige. Maar Brahe verbleef op dat moment in zijn tot observatorium verbouwde kasteel in Benatek op 35 km van Praag en wilde vanwege een op handen zijnde maansverduistering niet naar Praag reizen. In tijd toch al gauw een reis van zo’n zes uur. Kepler moest maar naar Benatek komen, ‘niet zozeer als gast doch als een zeer welkome vriend en collega in de bestudering van de hemelen’. De ontmoeting tussen beide wetenschappers is door Arthur Koestler in zijn boek The Watershed (1960) als volgt beschreven: “Eindelijk dan op 4 februari 1600 ontmoetten Tycho  Brahe en Johannes Kepler, co-stichters van het nieuwe heelal, elkaar van aangezicht tot aangezicht, van zilveren neus tot schurftige wang. Tycho was drieënvijftig, Kepler negenentwintig; Tycho was een aristocraat, Kepler een plebejer; Tycho een Croesus, Kepler een kerkrat; Tycho een grote Deen, Kepler een lelijk mormel. Zij waren in alle opzichten elkaars tegenstellingen behalve in één: de prikkelbare, opvliegende aard die zij samen deelden. Het gevolg was voortdurende wrijving, opvlammend tot hevige twisten, gevolgd door halfhartige verzoeningen.” Dat zijn niet mis te verstane woorden. Erg lang heeft hun samenwerking (helaas? gelukkig?) niet geduurd omdat Tycho anderhalf jaar later al overleed. Omdat de hoofdassistent van Tycho was vastgelopen in zijn studie van de baan van de planeet Mars vroeg Tycho aan Kepler om deze taak op zich te nemen. Die klus, zo verklaarde Johannes zelfverzekerd, zou hij in acht dagen klaren, en daar durfde hij zelfs om te wedden. Maar het werden acht moeizame jaren en het leidde tot de publicatie van de Nova Astronomia.

In de afbeelding zien we tegen een zwarte achtergrond een grote vurige ster, een zon. Daarvoor, ook in het zwart, twaalf aparte delen die samen een ellips vormen. Hoewel verschillend van vorm, hebben alle delen precies dezelfde oppervlakte. (Vraag: hoe zouden uw leerlingen dat kunnen verifiëren?) Wanneer de lijn van de zon naar de planeet lang is, wordt er slechts een klein deel van de omloopbaan afgelegd en is de snelheid van de planeet dus relatief laag. Wanneer de planeet dichtbij de zon staat, is de voerstraal kort en zal in dezelfde tijd een veel groter deel van de baan worden afgelegd zodat de snelheid nu veel hoger is.

_____________________________________________________________________________________

Januari 2021: De eerste wet van Kepler

De baan van een planeet die om de zon draait is een ellips met de zon in een van de brandpunten. 

Toen de Deense astronoom Tycho Brahe in 1601 op 54-jarige leeftijd overleed, naar verluidt aan complicaties die het gevolg waren van een overvolle blaas, kreeg zijn assistent Johannes Kepler (1571-1630) de beschikking over de lange lijsten met observaties die Tycho Brahe tijdens zijn leven (zonder telescoop!) had verzameld. Kepler (Keppler, Khepler, Kheppler of Keplerus) was aan het einde van de zestiende eeuw leraar wiskunde en astronomie in Gratz in Oostenrijk maar moest vanwege godsdienstvervolging daar vertrekken. Een jaar eerder had Tycho Brahe in een brief laten weten dat hij hoopte dat Kepler hem ‘op een dag’ zou opzoeken en op 1 januari 1600 vertrok Johannes Kepler naar Praag waar Tycho inmiddels was benoemd tot keizerlijk wiskundige. In 1597 had Kepler zijn wereldbeeld gepubliceerd in het boek Mysterium Cosmographicum dat hij toen ook naar Galilei en Tycho Brahe had gestuurd. In Keplers model van het heelal zijn de zes destijds bekende planeten zo rond de zon geplaatst dat in de tussenruimtes precies de vijf regelmatige Platonische lichamen passen: Mercurius – octaëder – Venus – icosaëder – Aarde – dodecaëder – Mars – tetraëder – Jupiter – kubus – Saturnus. De theorie dekte echter niet exact de feiten en om dat te verbeteren had hij nieuwe gegevens nodig: “Laten wij allen stil zijn en naar Tycho luisteren die vijfendertig jaren gewerkt heeft aan zijn waarnemingen […] want op Tycho alleen wacht ik; hij zal mij de orde en de opstellingen van de banen verklaren […] dan zal ik, naar ik hoop, op een goede dag, indien God mij in leven laat, een wonderbaarlijk bouwwerk oprichten”.

De samenwerking tussen Kepler en Tycho liet veel te wensen over maar toen de laatste besefte dat zijn dagen geteld waren sprak hij toch de wens uit dat Kepler het nieuwe heelal niet op het Copernicaanse stelsel zou bouwen maar op het Tychose stelsel. Kepler besloot echter de erfenis van Tycho te gebruiken om een nieuw eigen wereldbeeld te construeren. In de enorme hoeveelheid data wist hij de gegevens te vinden die hem in staat stelden de banen te bepalen die de planeten volgden rond de zon. Nadat hij eerst vruchteloos had geprobeerd de gegevens in overeenstemming te brengen met cirkelvormige banen, trok hij uiteindelijk de conclusie dat de zes bekende planeten in elliptische banen om de zon draaiden.

Het is niet moeilijk om een ellips te tekenen: sla twee spijkers in een plankje (dat worden de twee brandpunten van de ellips) en verbind de spijkers met een slap hangend touwtje. Zet een potlood tegen het touwtje aan en trek het touwtje strak. Als je nu met het potlood rondgaat terwijl het touwtje strak blijft, teken je vanzelf een ellips op het plankje.

Rondom de zwarte stip in de witte cirkel (de zon) in de afbeelding zijn zes ellipsen te zien die allemaal de zon als een van hun twee brandpunten hebben. De andere zes brandpunten zijn zo gerangschikt dat een paar lange assen (de witte stippellijnen) samenvallen.

De ellipsen van Kepler betekenden het einde van de aloude Griekse astronomie. Niet langer was de cirkelbeweging heilig en verloren de hemelse sferen hun bestaansrecht.

________________________________________________________________________________________

December 2020: De wet van Noether

Als de vergelijkingen die het dynamische gedrag beschrijven van een fysisch systeem niet veranderen bij een transformatie dan moet er een corresponderende grootheid bestaan die behouden blijft en dus niet met de tijd verandert.

In de formulering van de Canon der Natuurkunde (Natuurwetenschap & Techniek, 2009): Bij elke continue symmetrie van een fysisch systeem hoort een behouden grootheid en omgekeerd. Of nog korter geformuleerd: Als een systeem een symmetrie heeft, dan bestaat er ook een behouden grootheid. Deze wet, of zoals die beter bekend is, de stelling of het theorema van Noether is door de Duitse wiskundige Emmy Noether (1882-1935) in 1915 bewezen en vervolgens in 1918 gepubliceerd. Op het eerste gezicht is wellicht niet direct duidelijk wat de stelling van Noether nu precies inhoudt en een voorbeeld, ontleend aan het boek Het geheim van de natuurkunde van Lawrence M. Krauss, kan dan helpen. Waarom wordt energie behouden? Volgens de stelling van Noether vanwege een of andere symmetrie van de natuur: alle natuurwetten zijn bij tijdtranslatie invariant, dat wil zeggen dat ze onveranderd blijven. Daarmee kan bewezen worden dat er een grootheid is die over de tijd constant is en dus behouden blijft. Die grootheid noemen we energie. Zou energie niet behouden blijven dan moeten we aannemen dat de natuurwetten met de tijd veranderen. Volgens Krauss is symmetrie het belangrijkste concept waarmee de moderne natuurkunde werkt en is het Emmy Noether geweest die de precieze wiskundige relatie tussen symmetrieën en behoudswetten duidelijk heeft gemaakt. In zijn boek The Greatest Story Ever Told … So Far noemt hij het zelfs “the single most important guiding principle in physics in the past century”. En: “Noether’s theorem, which all graduate students in physics learn, or should learn, if they are to call themselves physicists”.

Net zoals het behoud van energie het gevolg is van een translatiesymmetrie in de tijd, is het behoud van impuls het gevolg van een translatiesymmetrie in de ruimte en het behoud van impulsmoment het gevolg van een rotatiesymmetrie. En omdat we alle positieve ladingen in de wereld in negatieve kunnen veranderen – en omgekeerd – zonder dat er in de wereld iets verandert, is er behoud van elektrische lading. Behoudswetten volgen dus uit symmetrieën.

Ondanks de schijnbare eenvoud van deze bewering is de exacte bewijsvoering ervan nog niet zo simpel. Dat zou kunnen verklaren waarom de stelling van Noether toch niet de bekendheid heeft gekregen die je zou verwachten op grond het belang van deze wet. Emmy Noether heeft als het ware het fundament gelegd waarop het bouwwerk van de moderne natuurkunde is opgetrokken. In een brief aan de New York Times schreef Albert Einstein dat “Fräulein Noether was the most significant creative mathematical genius thus far produced since the higher education of women began.” Desondanks werd haar een lectoraat onthouden aan de universiteit van Göttingen want “wat zouden onze soldaten wel niet denken als ze terugkeren naar de universiteit en zien dat van hen verwacht wordt dat ze moeten leren aan de voeten van een vrouw?” Waarop David Hilbert, vriend en mentor van Emmy Noether, zei: “Meine Herren, ik zie niet in waarom het geslacht van een kandidaat een argument kan zijn tegen haar toelating als Privatdozent. Want de Senaat is toch geen badhuis.” Emmy Noether bleef wel lesgeven in Göttingen totdat zij in 1933 moest vertrekken omdat ze Joods was. Amerika werd haar nieuwe thuis.

Het schilderij is een collage geworden van allerlei elementen uit Emmy Noethers leven en werk. Een wiskundig en symmetrisch bouwwerk.

________________________________________________________________________________________

November 2020: De wet van Einstein

De kinetische energie van een fotoelektron  is gelijk aan de energie van het invallende foton minus de werkfunctie.

 Zo geformuleerd is voor niet-ingewijden niet direct duidelijk waar dit over gaat. Wie nog wel weet wat kinetische energie is maar in het duister tast wat betreft ‘fotoelektron’ komt er  googelend al snel achter dat in Wikipedia fotoelektron alleen een artikel is in het Zweeds en in het Koerdisch. Tja. Maar zoekend op ‘werkfunctie’ in Wikipedia kom je terecht op de pagina ‘uittreearbeid’ en daar is te lezen dat hiermee wordt bedoeld “de hoeveelheid energie die nodig is om een elektron van het oppervlak van een ongeladen vaste stof los te maken. Deze energie wordt in de regel uitgedrukt in elektronvolt, eV, en wordt ook wel uittreepotentiaal of werkfunctie (Engels: work function) genoemd”. En dan wordt deze wet  toch wel meteen een heel stuk duidelijker. De wet is in 1905 door Albert Einstein (1879-1955) geformuleerd in een artikel waarin hij een verklaring gaf voor het zogenaamde  fotoelektrisch effect, het vrijmaken van elektronen (dat wil zeggen het doen ontstaan van een elektrische stroom) in een metalen oppervlak wanneer er licht op dat oppervlak valt. Maar dan wel het juiste soort licht.

Tegen het einde van de 19e eeuw leek het magnifieke gebouw van de fysica wel zo ongeveer af. Met uitzondering van een paar kleine aanpassingen was het huis van de natuurkunde nu helemaal klaar. De paar puzzels die er nog waren zouden met behulp van de reeds bekende principes spoedig worden opgelost. De natuurkundigen hadden het echter helemaal mis. Om de resterende problemen op te lossen moesten er compleet nieuwe theorieën worden opgesteld waardoor de natuurkunde van de 19e eeuw voortaan kon worden omschreven als “klassieke natuurkunde” in tegenstelling tot de nieuwe “moderne natuurkunde”.

Een van die nog onverklaarde verschijnselen was het fotoelektrisch effect, in 1887 bij toeval ontdekt door Heinrich Hertz toen hij het elektromagnetisch golfkarakter van licht onderzocht. Wanneer je ultraviolet licht laat schijnen op een negatief geladen plaat van zink dan verliest die plaat zijn lading. Gebruik je licht van een lagere frequentie, rood licht bijvoorbeeld, dan gebeurt er niets. Ultraviolet licht dat op een geladen koperplaat valt heeft daarentegen geen effect. In de klas blijft dit een prachtige klassieke (!) demonstratie ter inleiding van een bespreking van het fotoelektrisch effect.

In die tijd werd licht beschouwt als bestaande uit golven die energie met zich meedroegen. Waarom kon die energie in sommige gevallen wel gebruikt worden om elektronen uit het metaaloppervlak los te maken maar in andere gevallen niet? Omdat, zo zei Einstein, daarbij gebruikmakend van de kwantumhypothese van Planck (zie het vorige nummer van NVOX), licht beschouwd moest worden als een stroom fotonen, kleine pakketjes energie. En de hoeveelheid energie van zo’n pakketje wordt bepaald door de frequentie: E = hf.

Rode pakketjes bevatten de minste energie, paarse pakketjes het meest. Om een elektron (de kleine rode stippen tussen de grote groene ballen) vrij te maken is een zekere minimale hoeveelheid energie nodig. Die hoeveelheid wordt de werkfunctie W genoemd en die hangt af van het soort metaal. Voor zink is die klein en voor koper een stuk groter. Fotonen, de pakketjes energie, die niet genoeg energie bevatten worden gewoon weerkaatst en de energie wordt niet gebruikt. Maar de fotonen die wel genoeg energie bevatten kunnen elektronen vrijmaken en daardoor een fotoelektrische stroom veroorzaken. De energie die over is krijgen de elektronen mee als kinetische energie: Ek = hf – W.

Het artikel van Einstein met de verklaring van het fotoelektrisch effect was in 1905 het eerste van vier beroemde artikelen die hij dat annus mirabilis (wonderjaar) publiceerde. In 1921 kreeg hij de voor deze verklaring de Nobelprijs.

________________________________________________________________________________________

Oktober 2020: De wet van Planck

De hoeveelheid energie die door een zwart lichaam bij een bepaalde golflengte wordt uitgestraald hangt af van de temperatuur van het lichaam en de golflengte van de straling.  

Het spectrum van een zwart lichaam (oftewel een zwarte straler), dat wil zeggen de grafiek van de intensiteit van de straling als functie van de golflengte, kon tegen het einde van de negentiende eeuw experimenteel goed gemeten worden maar er bestond nog geen goede natuurkundige theorie om de gehele vorm ervan te verklaren. Sommige theorieën beschreven prima de verdeling van de straling bij kleine golflengtes terwijl andere theorieën juist een goede overeenstemming gaven bij langere golflengtes. Maar geen enkele theorie kon het complete spectrum verklaren. In 1900 slaagde Max (Karl Ernst Ludwig) Planck (1858-1947) erin om een (volgens sommigen “tamelijk eenvoudige”, maar kijk eens naar de vlag op de afbeelding …) vergelijking op te stellen waarmee de hele grafiek kon worden gereproduceerd. Om tot die vergelijking te komen moest Planck een radicaal nieuwe aanname doen: dat de energie E die wordt uitgestraald niet onbeperkt verdeeld kan worden in steeds kleinere hoeveelheden maar dat die energie altijd bestaat in veelvouden van een kleinste hoeveelheid die afhangt van de frequentie f. De minimale waarde van de energie wordt gegeven door de formule E = hf  waarin h een constante is. Zo’n kleinste pakketje energie werd door Planck een kwantum genoemd (naar het Latijnse quantum dat ‘hoeveel’ betekent) en zijn aanname werd bekend als de kwantumhypothese van Planck. Hij publiceerde zijn theorie in het destijds zeer toonaangevende Duitstalige wetenschappelijke tijdschrift Annalen der Physik (al in 1790 opgericht en nog steeds bestaand) onder de titel Zur Theorie des Gesetzes der Energieverteilung im Normalspektrum. Zoals bekend hangen de frequentie f en de golflengte λ van de straling samen volgens de formule c = λf  waarin c de lichtsnelheid is. (In het artikel van Planck is c de Lichtfortpflanzungsgeschwindigkeit. Wat kan Duits toch mooi zijn!).

De kwantumtheorie werd al snel een revolutionaire en zeer succesvolle theorie hoewel Max Planck zelf grote moeite had om aan te nemen dat zijn idee een juiste beschrijving was van de natuurkundige werkelijkheid. Hij zag zijn kwantumhypothese meer als een wiskundige truc die niet gestoeld was op enige fysieke realiteit. Niettemin is de evenredigheidsconstante h in de formule E = hf  naar hem genoemd. De constante van Planck, h dus, is een van de fundamentele natuurconstanten en heeft de waarde 6,626 069 57·10-34 Js. Op de grafsteen van Max Planck op de begraafplaats van Göttingen staat de afgeronde waarde 6,62·10-34Ws2. (W = watt = joule per seconde = J/s).

Staand naast de mast op het oude schip van de natuurkunde en uitkijkend naar het nieuwe land van Planck, zien we de contouren van de stralende bergen van Planck. De drie bergen aan de linkerkant corresponderen met drie verschillende temperaturen, hoe hoger de temperatuur, hoe hoger de piek. (Zie ook de wet van Wien in NVOX #10, december 2019). Van links naar rechts kijkend zien we de golflengtes steeds langer worden en de bergen steeds lager. Alles in overeenstemming met de nieuwe theorie van Planck.

________________________________________________________________________________________

September 2020: De afkoelingswet van Newton

De snelheid waarmee een voorwep afkoelt is evenredig met het verschil in temperatuur tussen het voorwerp en de omgeving mits dat verschil niet al te groot is.

Sir Isaac Newton (1642-1727) is natuurlijk vooral bekend vanwege zijn werk op het gebied van de optica en de zwaartekracht. Denk aan de drie bewegingswetten van Newton en aan de algemene gravitatiewet die alle vier al in eerdere nummers van NVOX aan bod zijn gekomen. Maar Newton heeft ook veel bijgedragen aan talloze andere aspecten van de fysica en overigens ook aan de metafysica en de alchemie. Wat dat laatste betreft is een uitspraak van John Maynard Keynes, die begin jaren veertig van de vorige eeuw grote moeite heeft gedaan om de nagelaten documenten van Newton te verzamelen en te interpreteren, opmerkelijk: “In the 18th Century as since, [Newton] came to be thought of as the first and greatest of the modern age of scientists, a rationalist, one who taught to think on the lines of cold and untinctured reason … I do not see him in this light … [Newton] was not the first of the age of reason. He was the last of the magicians, the last of the Babylonians and Sumerians …”

De afkoelingswet uit 1701 is een mooie illustratie van een bijdrage van Newton aan een ander terrein van de natuurkunde. Hoewel het een wet wordt genoemd is de afkoelingswet van Newton slechts op een beperkt gebied van toepassing, namelijk als het temperatuurverschil tussen het voorwerp en zijn omgeving klein is. Heel anders dus dan de algemene gravitatiewet van Newton die over een heel groot afstandsbereik toegepast kan worden.

Tegenwoordig wordt de afkoelingswet meestal als een formule geschreven: d(ΔT)/dt = -c ΔT. De oplossing van deze differentiaalvergelijking is T = Ts + (To – Ts) e-ct. Hierin is T de temperatuur van het voorwerp op tijdstip t, To = de begintemperatuur op t = 0, Ts = de omgevingstemperatuur, c = een constante en e = 2.71828… is een wiskundige contante.

Met behulp van deze formule kan het volgende ‘dode-lichaam-probleem’ worden opgelost. Stel dat je in een kamer waar de temperatuur 20 ºC is een lijk vindt waarvan de temperatuur 29 ºC blijkt te zijn. Je waarschuwt de politie en als die na twee uur en vijftien minuten is gearriveerd (in werkelijkheid is dat hopelijk wat sneller) blijkt de lichaamstemperatuur gedaald te zijn naar 26 ºC terwijl de kamertemperatuur nog steeds 20 ºC is. Met de kennis dat het lijk in de verstreken tijd 3 graden is afgekoeld in een kamer met een constante temperatuur van 20 ºC kun je de waarde van c (in u-1) berekenen. Zodra c bekend is, kun je uitrekenen hoe lang het heeft geduurd voordat de temperatuur van het dode lichaam is gedaald van 37 ºC (toen het nog leefde) naar 29 ºC (toen het dood werd aangetroffen). Die berekening laten we graag als een opgave over aan de lezer.

NB 1. In 1701, het jaar waarin Celsius werd geboren, had Newton voorgesteld om als vaste punten op een thermometer enerzijds de temperutuur van bevriezend water gebruiken en anderzijds de temperatuur van het menselijk lichaam met daartussen 12 graden.

NB 2. Van de Nederlandse schrijver Geert Kimpen is in 2008 de roman De geheime Newton verschenen over de kist met geheime documenten die na de dood van Newton werd gevonden en die driehonderd jaar later door John Keynes werden bestudeerd. Citaat: “Wanneer de inhoud bekend wordt, zullen de botten van uw oom [d.w.z. Newton] in Westminster worden opgegraven, en alsnog op de brandstapel belanden. Niemand zal in hem nog een genie erkennen.”

________________________________________________________________________________________

Juni 2020: De wet van Lambert

De intensiteit van de straling die door een diffuus oppervlak wordt uitgezonden is voor elke richting evenredig met de cosinus van de hoek tussen de richting van de straling en de normaal op het oppervlak.

Deze wet die in 1760 door de Zwitsers-Duitse wetenschapper Johann Heinrich Lambert (1728-1777) werd beschreven in zijn boek Photometria, het eerste volledige boek over lichtmeting, zul je niet snel tegenkomen in een natuurkundeboek voor de middelbare school. Daarvoor is het onderwerp te specialistisch en de wet te technisch. Dat de wet toch wordt besproken in de reeks Portretten van wetten is omdat de wetenschapper Lambert meer verdient dan de korte vermelding vorige maand in de column over de wet van Lambert-Beer. Maar ook omdat er zoveel te zien is op de bijbehorende afbeelding.

De praktische consequentie van de wet van Lambert is dat een diffuus oppervlak altijd even helder lijkt ongeacht onder welke hoek het wordt bekeken. Dat is zo omdat de grootte van het oppervlak waar het licht vandaan lijkt te komen ook evenredig is met de cosinus van dezelfde hoek. Hierdoor is de hoeveelheid licht per oppervlakte-eenheid in elke richting hetzelfde:

d.w.z. constant, onafhankelijk van θ. Met andere woorden: de helderheid van een “lambertoppervlak” is hetzelfde in alle richtingen. Tegenwoordig wordt de luminantie, de lichtsterkte per oppervlakte-eenheid, uitgedrukt in cd m-2, candela per vierkante meter, maar in het verleden werd hiervoor de eenheid lambert (L) gebruikt, ter ere van Johann Lambert.

De mate waarin een oppervlak licht kan reflecteren wordt aangeduid door zijn albedo, (“witheid”, van het Latijnse albidus = witachtig), een woord dat Lambert in zijn boek Photometria heeft geïntroduceerd. De albedo geeft dus het weerkaatsingsvermogen aan. Een albedo van 1 betekent dat al het opvallende licht wordt weerkaatst terwijl een albedo gelijk aan 0 wil zeggen dat er helemaal niets wordt weerkaatst. Sneeuw, bijvoorbeeld, heeft een albedo van 0,85 en houtskool een albedo van 0,04.

Ontwerpers van computer games die levensechte afbeeldingen willen maken waarbij licht op de juiste manier wordt gereflecteerd moeten rekening houden met de wet van Lambert. Maar al lang voordat Lambert zijn wet formuleerde nam Leonardo da Vinci omstreeks 1500 in zijn tractaat over het schilderen (Trattato della pittura) een “Demonstratie,” op “van de Lichtsterktes op een Menselijk Gezicht Afhankelijk van de Hoeken van Inval”.

In de afbeelding zien we een niet geheel onbekende dame met een sneeuwwit ‘lambertiaans’ gezicht en lang gouden niet-lambertiaans haar. Achter haar een maanlandschap met daarin de 30 km brede Lambert krater en de kleurenpiramide van Lambert. En waarom is er tussen de sterren een pi te zien? Dat is omdat Johann Lambert toch vooral bekend is geworden als wiskundige, de eerste die bewees dat π een irrationaal getal is, een getal dat niet kan geschreven kan worden als een breuk van twee gehele getallen. Lambert was ook de eerste die grafieken gebruikte om wiskundige vergelijkingen weer te geven. Zo publiceerde hij in 1765 de eerste grafiek van een sinusfunctie.

Wiskunde, optica, cartografie (Lambertprojectie), filosofie, meteorologie, astronomie, over al deze onderwerpen heeft Lambert meer dan 150 werken geschreven. Toen Frederik de Grote, koning van Pruisen, aan hem vroeg in welke wetenschap hij het meest bedreven was, antwoordde Lambert bescheiden: “Allemaal”.

________________________________________________________________________________________

Mei 2020: De wet van Lambert-Beer

Wanneer licht met een intensiteit Io door een oplossing gaat, wordt de intensiteit I van het licht op een afstand d vanaf het punt van inval gegeven door de formule I = Ioe –acd. Hierin is c = concentratie van de oplossing en a = absorptiecoëfficiënt.

Toen August Beer (1825-1863) in 1852 deze wet formuleerde deed hij dat niet op bovenstaande exponentiële wijze. Beer stelde dat de hoeveelheid licht die door een oplossing wordt geabsorbeerd (A) recht evenredig is met de (molaire) concentratie c van de opgeloste stof en met de afstand d die het licht door de oplossing aflegt: A = ε c d. In deze formule is ε = molaire absorptiecoëfficiënt en de absorbantie A = – log (I / Io).

De Duitse wis-, natuur- en scheikundige August Beer was niet de eerste die vaststelde dat de intensiteit van het licht afneemt als het door een oplossing gaat. Het was de Franse wiskundige Pierre Bouguer (1698-1758) die al in 1729 een absorptiewet voor licht formuleerde, een wet die later door de Duitse wetenschapper Johann Heinrich Lambert (1728-1777) werd herondekt. De bijdrage van Bouguer is min of meer in vergetelheid geraakt maar die van Lambert, die behalve wiskundige ook astronoom, natuurkundige en filosoof was, bepaald niet zodat aan de absorptiewet van Beer nu ook de naam van Lambert gekoppeld is.

Als de hoeveelheid licht die wordt geabsorbeerd evenredig is met de afstand die het licht heeft afgelegd, dan zal bij verdubbeling van die afstand tweemaal zoveel licht worden geabsorbeerd. De intensiteit van het doorgelaten licht zal dan dus worden gehalveerd zodat we een zogenaamde halveringsdikte D½ kunnen definiëren: D½ = de afstand die het licht moet afleggen om de intensiteit met een factor 2 te doen afnemen.

In het orinele schilderij (25 x 25 cm) is voor D½ een afstand van 2,5 cm gekozen: elke 2,5 cm is de blauwe verf die gebruikt is voor de achtergrond met eenzelfde hoeveelheid water verdund om op die manier de ‘intensiteit’ met een factor 2 te reduceren. Het patroon dat gevolgd wordt door de (git)zwarte en (cadmium)gele blokken (waarvan de hoogte ook telkens met een factor 2 afneemt) is dat van de grafiek van de intensiteit I als functie van de afstand d zoals die wordt gegeven door de formule van de wet van Lambert-Beer. Samen met de (verkeers)rode blokken convergeren de zwarte en gele blokken tot de vlag van het land van herkomst van de twee wetenschappers Lambert en Beer. Als een klein eerbetoon aan Bouguer zijn de drie kleuren van de Franse vlag ook in de afbeelding te zien.

Een aardige ‘demonstratie’ van de wet van Lambert-Beer vond ik in A Sourcebook for the Physical Sciences in hoofdstuk 8, Solutions. Los 5 g CuSO4 op in 10 cm3 water in een reageerbuis. Schenk de helft van deze oplossing in een tweede reageerbuis en voeg 5 cm3 water toe. Herhaal dit enkele keren totdat er bijna geen kleur meer is te zien. Laat de leerlingen de concentratie uitrekenen van elke oplossing en vervolgens daarmee de buizen labelen. Als je ze nu een “onbekende” oplossing geeft van kopersulfaat dan kunnen ze die vergelijken met hun standaardoplossingen om zo de een schatting te maken van de concentratie.

De eerste druk van het boek stamt uit 1961 en mijn examplaar heb ik in 1982 gekocht in Lusaka, Zambia. Op Amazon nog steeds (tweedehands) te koop voor $ 5,81.

________________________________________________________________________________________

April 2020: De electrolysewetten van Faraday

De massa van de stof die bij elektrolyse aan de elektrode ontstaat is evenredig met de hoeveelheid elektriciteit die door de oplosing gaat; de massa die vrijkomt door een gegeven hoeveelheid elektriciteit is evenredig met de atoommassa van het element dat vrijkomt en omgekeerd evenredig met de valentie van dat element.

Elektrolyse (van het Griekse λυσισ = losmaken en ηλεκτρον = barnsteen. Barnsteen? Ja, want daar is namelijk ons woord elektriciteit van afgeleid omdat al sinds de oudheid bekend is dat een stukje barnsteen statisch geladen wordt als je het opwrijft met een wollen doek. Maar ik dwaal af.), electrolyse dus, dat is het proces waarbij een stof wordt ontleed door een elektrische stroom. Als je twee elektroden, de ene positief en de andere negatief, in een oplossing steekt en vervolgens een elektrische stroom door de oplossing laat lopen dan vinden er chemische reacties plaats op de plek waar de oplossing in contact is met de elektrische stroomkring. Bij de negatieve elektrode, die de kathode wordt genoemd, worden de negatief geladen elektronen afgestaan aan de oplossing terwijl bij de positieve elektrode, de anode, elektronen worden opgenomen uit de oplossing. Veel in water oplosbare stoffen vallen in het water uiteen in twee tegengesteld geladen deeltjes die door Michael Faraday (1791-1867) ionen werden genoemd. Ook dat is weer afgeleid uit het Grieks: ἰόν is het onvoltooide deelwoord van ἰέναι dat ‘gaan’ betekent. Ion is dus ‘gaande’ en dat doen ionen: ze bewegen zich door de oplossing, aangetrokken door de lading op de elektroden. De positieve ionen gaan richting kathode, de negatieve ionen bewegen zich naar de positieve anode.

Bij de kathode nemen de positieve ionen (negatieve) elektronen op en vaak ontstaat daar dan een vast neerslag. In de afbeelding zien we dat gebeuren aan de linkerkant. Vraag aan de leerlingen: hoe kun je zien dat de elektrode links de kathode is en de elektrode rechts de anode? De negatieve ionen in de oplossing staan bij de positieve anode elektronen af en vaak ontstaat daarbij dan een gas, zoals rechts te zien is.

In formules wordt de elektrische stroom meestal aangeduid met de hoofdletter I en die zien we prominent in het midden van de afbeelding. De schuine rode rechte lijn symboliseert de evenredigheid tussen de elektrische stroom en de vrijgekomen massa. De vier grote letters F op de hoeken staan natuurlijk voor Faraday maar ook voor de naar hem genoemde constante van Faraday: F = 9,64585 × 104 C mol-1, de hoeveelheid elektrische lading per mol elektronen. (Zie ook de wet van Avogadro in NVOX #1, 2020).

Behalve deze wet over elektrolyse is er nog een wet genoemd naar de beroemde Engelse natuur- en scheikundige Michael Faraday: de inductiewet van Faraday. Die is al ter sprake gekomen in NVOX #3, 2018, en daar is ook meer te lezen over de achtergrond van deze opmerkelijke wetenschapper. Over hem schreef de bekende theoretisch fysicus en schrijver Lawrence M. Krauss in zijn boek The greatest story ever told … so far (2017): “I don’t believe in hero worship, but if I did, Faraday would be up there with the best. Perhaps more than any other scientist of the nineteenth century, he is responsible for the technology that powers our current civilization.”

________________________________________________________________________________________

Maart 2020: De wet van Joule

De hoeveelheid warmte die per seconde wordt geproduceerd in een elektrische geleider is evenredig met de weerstand van de geleider en het kwadraat van de stroomsterkte.

Als W de hoeveelheid warmte voorstelt, t de tijd, R de elektrische weerstand en I de stroomsterkte, dan ziet deze wet er weergegeven in een formule zo uit: W/t = cI 2R. Hierin is c een evenredigheidsconstante. Door de manier waarop de eenheid van warmte is gedefinieerd krijgt de evenredigheidsconstante in de formule de waarde 1 en kan de formule dus als volgt geschreven worden: W/t = I 2R of W = I 2Rt.

Warmte is een vorm van energie en het was de Engelse natuurkundige, wiskundige en bierbrouwer James Prescott Joule (1818–1889) zelf die, nadat hij in 1840 bovenstaande formule had uitgewerkt en gepubliceerd, bijna tien jaar van zijn leven bezig is geweest om de hoeveelheid warmte te meten die ontstaat bij allerlei mogelijke processen. In alle gevallen kwam hij tot de conclusie dat een gegeven hoeveelheid arbeid altijd dezelfde hoeveelheid warmte produceerde. In zijn eigen woorden: “… the quantity of heat capable of increasing the temperature of a pound of water (…) by 1º FAHR., requires for its evolution the expenditure of a mechanical energy represented by the fall of 772 lbs. through the space of one foot.” Deze hoeveelheid warmte wordt het mechanisch warmte equivalent genoemd. In de tijd van Joule werd warmte gemeten in calorieën (gedefinieerd als de hoeveelheid warmte die nodig is om de temperatuur van 1 gram water 1 graad Celsius te verhogen) maar nu wordt warmte, net als alle andere vormen van energie, gemeten in joules (J). Dankzij James Joule (en andere onderzoekers die soortgelijke experimenten hebben uitgevoerd) weten we dat 1 calorie gelijkstaat aan 4,186 joule.

Het originele apparaat waarmee Joule oorspronkelijk het mechanisch warmte equivalent heeft bepaald, waarbij een schoepenrad in een bus met water in beweging wordt gebracht door een vallend gewicht, is nog steeds te zien in het Science Museum in Londen. Een eenvoudige, zij het niet bijzonder nauwkeurige maar wel heel aardige, meting kan worden gedaan met wat in het Engels een lead-shot tube heet, een kartonnen buis van ongeveer een meter lang gevuld met een handjevol loodkorrels. Zoek op lead shot tube and mechanical equivalent of heat.

In de bovenste helft van de afbeelding is het effect geïllustreerd van een toenemende elektrische stroom. De stroom gaat door een spoel die is ondergedompeld in water waardoor het water wordt verwarmd. De lengte van de vloeistofkolom in de thermometer is een maat voor de hoeveelheid warmte die wordt geproduceerd. Die lengte “buigt omhoog” vanwege de kwadratische relatie tussen de hoeveelheid geproduceerde warmte W en de stroomsterkte I.

In de onderste helft van de afbeelding de situatie waarbij de stroom constant wordt gehouden terwijl de weerstand van de spoel (van rechts naar links gaande tenzij je het plaatje omdraait) toeneemt. Nu neemt de lengte van de vloeistofkolom in de thermometer lineair toe vanwege de evenredigheid tussen W en R.

Nog aardig om te vermelden, tenslotte, is dat het bovengenoemde getal 772 (772,55 om precies te zijn) gegraveerd is op de grafsteen van James Prescott Joule.

________________________________________________________________________________________

Februari 2020: De wet van Bernoulli

In een vloeistof of gas in beweging is de som van de statische druk (op de wanden) en de dynamische druk (in de vloeistof of het gas) constant.

Aangenomen wordt dat de vloeistof of het gas niet samendrukbaar en viskeus (‘stroperig’) is en dat de stroming continu is en niet turbulent. Wat gebeurt er dan als die vloeistof of dat gas  door een vernauwing wordt geperst? De snelheid zal dan vanzelfsprekend toenemen waardoor de dynamische druk ook toeneemt. Maar dan moet volgens de wet van Bernoulli de statische druk op de wanden afnemen omdat de som van die twee constant blijft. Samengevat: snel bewegende vloeistoffen en gassen oefenen minder druk uit dan langzaam bewegende gassen. Op deze wijze geformuleerd staat die bewering beter bekend als het principe of het effect van Bernoulli. Het vormt de verklaring voor een heel scala van alledaagse verschijnselen (zie afbeelding) zoals de opwaartse kracht op de vleugels van vliegtuigen (en van vogels!), effectballen bij verschillende sporten, het wapperen van vlaggen en de luchtstroming in ondergrondse gangen van kleine dieren. In feite is de wet van Bernoulli een gevolg van de wet van behoud van energie in het geval van een bewegende vloeistof of een bewegend gas. Uitgeschreven als een vergelijking ziet de wet er zo uit:

P + ½ρv² + ρgh = constant. Hierin is P = statische druk, ½ρv² = kinetische energie per volume eenheid (ρ = dichtheid, v = snelheid) en ρgh = potentiële energie per volume eenheid (h = hoogte boven de grond).

“Het is heel verbazingwekkend,” schreef Bernoulli in 1738 in zijn boek Hydrodynamica, “dat deze heel eenvoudige regel, die door de natuur wordt voorgeschreven, tot in deze tijd zo onbekend is gebleven.”

Daniel Bernoulli is in 1700 geboren in Groningen waar zijn vader hoogleraar wiskunde was aan de universiteit. Toen hij 5 jaar oud was, verhuisde het gezin naar Bazel in Zwitserland. Alhoewel Bernoulli geneeskunde had gestudeerd werd hij later net als zijn vader professor in de wiskunde en wel in Sint-Petersburg. Daar bleef hij 8 jaar om vervolgens terug te keren naar Zwitserland om aan de universiteit van Bazel een natuurwetenschappelijke loopbaan te beginnen. Hij overleed in Bazel in 1782. In de afbeelding zien we Daniel terwijl hij het naar hem genoemde effect toepast wanneer hij door een ouderwets fixeerspuitje blaast om een schilderij met daarop de Zwitserse vlag te vernissen.

Afgaande op Google Maps is er in Nederland – behalve natuurlijk in Groningen – alleen in Helmond een straat naar Bernoulli genoemd, tussen het Stevinplantsoen en de Snelliusstraat. Dan hebben Stevin en Snellius allebei meer eer toegezwaaid gekregen met ieder 19 vermeldingen als straat, weg, laan, pad, plein of plantsoen.

________________________________________________________________________________________

Januari 2020: De wet van Avogadro

Gelijke volumes van verschillende gassen bevatten bij dezelfde temperatuur en druk hetzelfde aantal moleculen.

Toen de Italiaanse fysicus – en graaf van Quaregna –  Amadeo Avogadro (1776-1856), deze stelling in 1811 publiceerde noemde hij het een hypothese. De Fransman Jacques Charles, en later de eveneens uit Frankrijk afkomstige Joseph Gay-Lussac (zie de wet van Charles in NVOX #8, 2018), hadden ontdekt dat alle gassen bij verhitting in dezelfde mate uitzetten. Hieruit trok Avogadro de conclusie dat bij een gegeven temperatuur alle gassen hetzelfde aantal deeltjes per eenheid van volume moesten bevatten.

In het begin van de negentiende eeuw had de Britse chemicus John Dalton de atoomtheorie weer tot leven gewekt en in zijn in 1808 verschenen boek A new system of chemical philosophy zette hij zijn theorie gedetailleerd uiteen. Materie, zo stelde Dalton, is opgebouwd uit uiterst kleine, ondeelbare deeltjes (atomen genaamd) en alle stoffen die we kennen bestaan uit een combinatie van die atomen. Maar terwijl Dalton geen onderscheid maakte tussen atomen en moleculen deed Avogadro dat drie jaar later als eerste wetenschapper juist wel. Hij noemde de samenstellende deeltjes van een gas ‘moleculen’ (van het Latijnse molecula = kleine massa) en stelde dat die moleculen konden bestaan uit meer dan een atoom.

“Avogadro’s ideas fell on stony ground at the time,” zo is te lezen in Science, a history, 1543-2001 van John Gribbin, “and progress in developing the atomic hypothesis barely moved forward for decades, handicapped by the lack of experiments which could test the hypothesis.” Pas toen Avogadro’s landgenoot Stanislao Cannizzaro (1826-1910) een halve eeuw later het werk van Avogadro herondekte, daarover een pamflet schreef en vervolgens tijdens het allereerste internationale scheikunde congres in 1860 in Karlsruhe een overtuigende toespraak hield, kreeg het werk van Avogadro eindelijk de erkenning die het verdiende. De hypothese van Avogadro werd de wet van Avogadro. Maar Avogadro zelf was toen helaas al een paar jaar daarvoor overleden.

Hoeveel moleculen er in een bepaalde hoeveelheid gas zitten, wist Avogadro niet en het duurde nog tot het begin van de twintigste eeuw totdat dat aantal precies kon worden bepaald. Nemen we als standaard een hoeveelheid gas, vloeistof of vaste stof met een massa in grammen die getalsmatig gelijk is aan de molecuulmassa van die stof dan is het aantal moleculen altijd 6,02 × 1023. Die standaard hoeveelheid heet een mol en het aantal deeltjes in een mol staat bekend als het getal van Avogadro (of de constante van Avogadro). Voorbeeld: de molecuulmassa van water (H2O) is 2×1+16=18 zodat 1 mol water derhalve een massa heeft van 18 g en 6,02 × 1023 moleculen water bevat.

In de afbeelding zijn zes verschillende “gassen” te zien, te weten A, vo, g, a, d en ro, en al die zes gassen bevatten hetzelfde aantal aantal moleculen: 6 × 1023.

  1. In mei 2019 zijn vier van de zeven basiseenheden – de kilogram, ampere, kelvin en mol – opnieuw gedefinieerd door exacte numerieke waarden vast te stellen voor o.a. de constante van Avogadro. Per definitie is dat getal nu 6,02214076 × 1023.

________________________________________________________________________________________

De bovenstaande wet van Avogadro is de column die in januari 2020 is gepubliceerd maar in eerste instantie had ik de wet van Stefan-Boltzmann aangeboden. Die is echter vanwege de bijbehorende afbeelding geweigerd. Oordeel zelf of dat terecht was.

De wet van Stefan-Boltzmann

De totale hoeveelheid energie die door een zwart lichaam wordt uitgestraald is evenredig met de vierde macht van de absolute temperatuur.

Geschreven als een vergelijking ziet deze wet er als volgt uit: S = eσAT4. Hierin is S de stralingsenergie die per seconde wordt afgegeven (in joules per seconde ofwel watts), de factor e de emissiviteit, een getal tussen 0 en 1, A de oppervlakte van het stralende voorwerp (in vierkante meters), T de absolute temperatuur (in kelvin) en σ een evenredigheidsconstante: de constante van Stefan-Boltzmann. Deze fundamentele natuurconstante heeft de (afgeronde) waarde van 5,67 × 10-8 Wm-2K-4. De emissiviteit van het voorwerp is karakteristiek voor het materiaal. Diepzwarte oppervlakken zoals houtskool hebben een emissiviteit van bijna 1 terwijl de waarde van e van zilverkleurige hoogglanzende oppervlakken dicht bij nul ligt. Overigens is het zo dat hoogglanzende oppervlakken niet alleen minder straling uitzenden, ze absorberen ook heel weinig van de straling die erop valt. Zwarte oppervlakken daarentegen absorberen juist heel veel van de opvallende straling. In het Engels mooi samengevat als a good absorber is also a good emitter. Een mooie even kernachtige vertaling in het Nederlands ben ik nog niet tegengekomen. Google translate maakt er dit van: een goede absorber is ook een goede emitter. Tja.

De energie die per seconde wordt uitgestraald is volgens de wet van Stefan-Boltzmann evenredig met de vierde macht van de temperatuur. Wordt de temperatuur van het voorwerp tweemaal zo hoog, dan neemt de stralingsenergie dus toe met een factor 24 = 16. Vandaar twee stralen aan de koele rechterkant van het zwarte lichaam en zestien stralen aan de warme linkerkant. Het fysische begrip “zwart lichaam” (of “zwarte straler”) is in het schilderij nogal letterlijk opgevat en vertaald naar een zwart gezicht, wel zo aansprekend.

Zoals vorige maand bij de toelichting op de wet van Wien (zie NVOX #10, 2019) al uitgelegd, is een volkomen zwart lichaam een voorwerp dat alle straling die erop valt absorbeert terwijl het niets reflecteert zodat het derhalve volledig zwart is. Toen de Sloveense natuur- en wiskundige (en dichter!) Jozef Stefan (1835-1893) met zijn metingen begon van de straling uitgezonden door hete voorwerpen bij verschillende temperaturen was er al het een en ander bekend maar nog niet de precieze afhankelijkheid van de temperatuur. Dat verband tussen de stralingsenergie en de vierde macht van de temperatuur vond Stefan experimenteel in 1879. Vijf jaar later toonde Ludwig Edward Boltzmann (1844-1906) aan dat die relatie ook op theoretische gronden kon worden afgeleid. Boltzmann was tijdens zijn studie assistent geweest van Stefan en hij volgde hem in 1894 op als hoogleraar natuurkunde in Wenen.

Beide mannen zijn niet oud geworden. Jozef Stefan stierf op 57-jarige leeftijd toen hij een beroerte kreeg tijdens een bezoek aan een vriend. Ludwig Boltzmann is weliswaar wat ouder geworden, 62 jaar, maar zijn einde was nog veel tragischer. Boltzmann leed aan een bipolaire stoornis en tijdens een vakantie maakte hij in een depressieve bui een einde aan zijn leven.

________________________________________________________________________________________

December 2019: De verschuivingswet van Wien

De topgolflengte λtop in het spectrum van de straling die wordt uitgezonden door een zwart lichaam is omgekeerd evenredig met de absolute temperatuur T. 

Toen Wilhelm Karl Werner Wien (1864-1928) in 1890 begon met zijn onderzoek van de straling die wordt afgegeven door hete voorwerpen waren daar al heel wat feiten over bekend. Bijvoorbeeld dat de hoeveelheid straling toenam met de temperatuur. Ook was bekend dat de intensiteit van de straling evenredig was met de vierde macht van de (absolute) temperatuur (dat is de wet van Stefan-Boltzmann). Dat verband tussen intensiteit en temperatuur wordt in de afbeelding geïllustreerd door de verschillend gekleurde krommen van de grafiek. De hoge paarse kromme hoort bij een temperatuur van 5000 K  terwijl bleekrode onderste kromme hoort bij een temperatuur van 2000 K. Hoe hoger de temperatuur, hoe hoger de top van de kromme.

Ook is duidelijk te zien dat de top van de kromme (aangeduid met een witte stip) naar links verschuift als de temperatuur toeneemt, dat wil zeggen naar een kleinere golflengte. (De golflengte loopt van nul op de plek waar de boom staat tot ongeveer 5 μm ter hoogte van de rechterkant van het opengeslagen boek.) De krommen tonen de straling die wordt uitgezonden door een zogenaamde zwarte straler, ofwel een zwart lichaam (een black body in het Engels), een voorwerp dat alle opvallende straling absorbeert als het koud is en dus volmaakt zwart is. Als zo’n zwart lichaam wordt verhit zal het dan ook naar verwachting alle golflengten uitstralen. Een stukje houtskool is een goede benadering van een zwart lichaam. Voor het doen van experimenten is het eenvoudiger om een “oven” te gebruiken, een van binnen zwart geverfde doos met een gat erin. Alle straling die door het gat naar binnen gaat, raakt als het ware opgesloten in de doos zodat het gat zich in feite gedraagt als een zwart lichaam. Door gebruik te maken van een dergelijke oven vond Wien in 1893 het verband tussen de topgolflengte en de absolute temperatuur: λtopT = 2,90 × 10-3 mK.

Met de formule kunnen we (lees: de leerlingen) uitrekenen dat bij een temperatuur van 4000 K een topgolflengte hoort van 7,25 × 10-7 m = 725 nm, dat wil zeggen in het rode gedeelte van het spectrum. Voor T = 6000 K, λtop = 483 nm en dat correspondeert met een blauwe kleur. Dus als de temperatuur omhoog gaat, verschuift de overheersende kleur naar de blauwe kant van het spectrum.

Alle elementen in de formule (λ bijvoorbeeld en T maar ook het is-gelijkteken) die de verschuivingswet van Wien beschrijft zijn in de afbeelding terug te vinden. De verticale balk ‘verlicht’ het zichtbare gedeelte van het spectrum ruwweg tussen 400 en 800 nm.

In 1911 ontving Wilhelm Wien de Nobelprijs voor natuurkunde “voor zijn ontdekkingen betreffende de wetten die de uitstraling van warmte bepalen”.

________________________________________________________________________________________

November 2019: De wet van Bragg

De intensiteit van de electromagnetische straling die door een kristal wordt gereflecteerd is maximaal wanneer 2d sinθ = nλ waarin d de afstand is tussen de atoomlagen in het kristal, θ de hoek tussen de golfstraal en het kristaloppervlak, λ de golflengte van de straling en n een geheel getal (1, 2, 3, enz.).

Door het meten van de hoeken waarbij de reflecties maximaal zijn kun je dus te weten komen wat de afstand is tussen die verschillende lagen.

In het originele schilderij (25 x 25 cm) zijn reflecties afgebeeld voor θ = 7.2º, 14.4º, … , 61.0º corresponderend met waarden van n = 1, 2, … , 7. Voor λ is een lengte gekozen van 2.0 cm en daaruit kan worden afgeleid dat de afstand d tussen twee lagen in het ‘kristal’ gelijk is aan 8.0 cm. Controle: d = nλ / 2sinθ = 1×2.0 / 2sin 7.2º = 8.0.

Het is niet moeilijk om aan te tonen (vraag uw leerlingen maar) dat 2d sinθ de extra afstand is die een straal moet afleggen die gereflecteerd wordt door de tweede kristallaag in vergelijking met een straal die wordt weerkaatst door de laag erboven. Als die extra afstand gelijk is aan een geheel aantal maal de golflengte λ dan versterken de gereflecteerde stralen elkaar en treedt positieve interferentie op. Dit lukt natuurlijk alleen als de gebruikte golflengte kleiner is dan 2d.

Vader (William Henry, 1862-1942) en zoon (William Lawrence, 1890-1971) Bragg gebruikten voor hun verstrooiingsproeven röntgenstraling die, zoals bekend, een zeer kleine golflengte heeft. Over die straling schreef Sir William Henry Bragg, O.M., K.B.E., DSc., F.R.S., in zijn boek Het Wonder van het Licht (oorspronkelijke titel The Universe of Light) in 1933: “In het jaar 1895 ontdekte professor Röntgen een nieuw soort straling, waaraan hij, omdat de aard van deze stralen nog zoo raadselachtig en zoo onzeker was, den naam X-stralen gaf. (…) Pas toen in 1912 von Laue aantoonde, dat X-stralen evenals gewoon licht gebogen kunnen worden, kon men met zekerheid aannemen dat het ethergolven waren van uiterst korte golflengte. Als buigingsrooster gebruikte von Laue een kristal, op een wijze die wij straks nader zullen verklaren.” Aan Max von Laue komt dus de eer toe als eerste een kristal te hebben gebruikt maar het was de jonge Bragg die in 1912 het diffractiepatroon correct interpreteerde als interferentie van reflecties van de opeenvolgende atoomlagen in het kristal. Omdat van dat kristal de afstand tussen de lagen al wel bekend was, kon met behulp van de formule de golflengte van de röntgenstraling worden berekend.

Terwijl de vader tot zijn veertigste nog nooit blijk had gegeven van de wens een origineel experiment uit te willen voeren, construeerde hij vervolgens wel een röntgenspectrometer om daarmee de afstanden tussen de atomen in een reeks van kristallen te bepalen. De resultaten van de metingen publiceerde hij samen met zijn zoon in 1915 met als gevolg dat: The Nobel Prize in Physics 1915 was awarded jointly to Sir William Henry Bragg and William Lawrence Bragg “for their services in the analysis of crystal structure by means of X-rays.” Dat was voor het eerst (en tot nu toe ook voor het laatst) dat een team bestaande uit vader en zoon samen een Nobelprijs ontving terwijl de zoon ook nog eens de jongste winnaar ooit was van die prijs. Voor natuurkunde is hij dat nog steeds maar in 2014 ontving de toen 17-jarige Malala Yousafzai de Nobelprijs voor de vrede.

________________________________________________________________________________________

Oktober 2019: De terugkaatsingswet van licht

Wanneer een smalle lichtbundel op een glad en vlak oppervlak valt en wordt weerkaatst dan liggen de opvallende en teruggekaatste lichtbundel met de normaal in één plat vlak en is de hoek van terugkaatsing gelijk aan de hoek van inval.

De normaal is de loodlijn op het oppervlak die gaat door het punt waar de lichtbundel het oppervlak raakt en de hoeken van inval (i) en weerkaatsing (r) worden gemeten tussen die normaal en de lichtbundel. Je zou deze wet ook de wet van Hero kunnen noemen naar de Griekse wis- en werktuigkundige Hero (of Heroon) van Alexandrië. In de eerste eeuw na Christus schreef hij een boek over spiegels en licht waarin deze wet al werd vermeld. Hero is vooral bekend geworden door de talloze apparaten die hij bedacht en ook construeerde, aangedreven door stoom of samengeperste lucht. Over hem schreef E.J. Dijksterhuis in De mechanisering van het wereldbeeld (eerste druk 1950): “… wat hij in elkaar zet is niets dan een vaak kostbaar, steeds vernuftig, maar altijd volkomen overbodig speelgoed, waarmee niet beoogd wordt, den mens behulpzaam te zijn in zijn arbeid, maar alleen werkloze beschouwers te verbluffen, te vermaken en te foppen. […] vernuftig, beuzelachtig, banaal, overbodig.” Tja, maar wel heel leuk denk ik. In oude schoolboeken kom je nog wel eens een afbeelding tegen van een van zijn uitvindingen: een holle bol met daaraan vastgemaakt twee gebogen pijpjes. Als het water in de bol aan de kook werd gebracht, ontsnapte stoom uit de pijpjes en begon de bol rond te draaien. Actie en reactie, net als bij een roterende tuinsproeier.

Omdat de lichbundel zelf niet waarneembaar is, was de wet van de terugkaatsing van licht altijd wat lastig in de klas te demonstreren want hoe maak je die invallende en teruggekaatste bundels zichtbaar? In mijn tijd – sprak de oude man – bleken een flink gebruikte schoolbordenwisser en een lineaaltje daarvoor de perfecte hulpmiddelen. Opstelling klaarzetten en dan stevig met het lineaaltje op de bordenwisser slaan zodat er flink wat krijtstof werd verspreid. Ét voilà, daar waren de lichtstralen. Helemaal mooi werd het toen een kleine laser gebruikt kon worden als lichtbron.

Zo’n laser is ook te zien in de afbeelding, links in de kamer met de spiegelvloer. Het kleine beestje op het krukje rechts in de hoek vindt het allemaal maar zo zo. En van die spiegelvloer moet het al helemaal niets hebben, dat is gewoon eng. Dat is geen vloer maar een wereld op zijn kop. De lichtstraal afkomstig van de laser schiet rechtstreeks de vloer in naar die andere wereld terwijl het spiegelbeeld van de laser vanaf de onderkant een lichtstraal de kamer inschiet: i = r. Dat schilderij rechts aan de muur met al die weerkaatste lichten in het water, is dat niet Sterrennacht boven de Rhône van Vincent van Gogh? En die olifant, of nee wacht even: die zwaan, of allebei, horen die niet bij een schilderij van Salvador Dali getiteld Zwanen die olifanten reflecteren?

________________________________________________________________________________________

September 2019: De wet van Lenz

De richting van de elektrische stroom die het gevolg is van een inductiespanning is altijd zodanig dat de verandering van de magnetische flux in een spoel die de spanning veroorzaakte wordt tegengewerkt.  

Kort gezegd (door Biezeveld en Mathot in Scoop): De inductiestroom loopt zó dat hij de oorzaak van zijn ontstaan tegenwerkt. Een echte dwarsligger dus, die inductiestroom.

Een dergelijke inductiestroom kan bijvoorbeeld worden opgewekt door een staafmagneet in en uit een spoel te bewegen. Uw leerlingen hebben dat vast wel eens gedaan. In dat geval verandert de magnetische flux (zeg maar het aantal magnetische veldlijnen dat uit de polen van een magneet ‘stroomt’) in de spoel. In het portret van de inductiewet van Faraday (zie NVOX  #3, 2018) was te lezen: “Met zijn proeven toonde Faraday aan dat een verandering van de magnetische flux door de dwarsdoorsnede van een spoel een elektrische spanning opwekte in die spoel.” En, zoals uw leerlingen natuurlijk weten, als de kring gesloten is leidt een elektrische spanning tot een elektrische stroom. Maar een elektrische stroom die door een spoel loopt veroorzaakt een eigen magnetisch veld rondom de spoel vergelijkbaar met het magnetische veld rond een staafmagneet. Het opgewekte magnetische veld van de spoel probeert de verandering in het oorspronkelijke veld ongedaan te maken. De spoel wordt dus een elektromagneet die de bewegende staafmagneet probeert af te remmen. De naderende noordpool “ziet” een andere noordpool ontstaan die hij zelf door zijn beweging in het leven heeft geroepen. Hoe sneller de magneet beweegt, hoe groter de inductiestroom en hoe sterker die tegenwerkende pool. Als de magneet niet meer beweegt verdwijnt de inductiestroom direct en daarmee ook het magnetische veld van de spoel met de tegenwerkende pool. Om nogmaals Biezeveld en Mathot te citeren: “Als de flux in een gesloten spoel toeneemt, dan zorgt de inductiestroom voor een tegenflux. Neemt de flux af, dan zorgt de inductiestroom voor een steunflux”.

Dit heeft natuurlijk alles te maken met het behoud van energie en met Newtons derde wet over actie en reactie. In 1834 heeft een Russische natuurkundige van Baltisch Duitse oorsprong die in Estland is geboren en is overleden in Rome dit keurig samengevat in de wet die nu zijn naam draagt. Hij leefde van 1804 tot 1865 en Heinrich Friedrich Emil Lenz was zijn naam.

________________________________________________________________________________________

Juni 2019: De derde wet van Newton

Bij elke actie is er altijd een tegengestelde en gelijke reactie; met andere woorden, de acties die twee lichamen op elkaar uitoefenen zijn altijd gelijk en altijd tegengesteld in richting.

Dit is de letterlijke vertaling van de woorden van Isaac Newton (1642-1727) zoals ze te lezen waren in de Engelse versie van de Philosophia Naturalis Principia Mathematica, kortweg de “Principia” genoemd, die in 1729 verscheen, tweeënveertig jaar na de originele publicatie in het Latijn en twee jaar na Newtons dood. We kunnen er wel van uitgaan dat deze wet voor de tijdgenoten van Newton die dit voor het eerst lazen lastig te begrijpen was omdat de wet niet makkelijk valt te visualiseren of te demonstreren. Dat zal de reden zijn dat hij er een alledaagse (althans voor die tijd) analogie aan toevoegde. “Als een paard een steen voorttrekt die is vastgemaakt aan een touw, zal het paard (bij wijze van spreken) ook in gelijke mate teruggetrokken worden naar de steen, want het touw, aan beide kanten uitgerekt, zal het paard naar de steen toe dwingen en de steen naar het paard toe vanwege een en hetzelfde streven om weer slap te worden en het zal de voorwaartse beweging van de een evenveel belemmeren als het de voorwaartse beweging van de ander bevordert.”*)

Mensen die bekend zijn met de derde wet van Newton zullen desgevraagd die wet kortweg omschrijven als “actie = reactie”. Beter zou zijn “actie = – reactie” waarbij het minteken aangeeft dat actie en reactie in tegengestelde richtingen werkzaam zijn.

In de afbeelding is het ene lichaam letterlijk een (menselijk) lichaam en de grootte van de naar beneden gerichte kracht die het uitoefent op de personenweegschaal, het andere lichaam dus, kan worden afgelezen op het scherm van de weegschaal. De kracht die de weegschaal uitoefent op het andere lichaam is net zo groot maar is naar boven gericht. Natuurkunde is overal te vinden, zelfs in de badkamer. Maar dat wist u natuurlijk al lang.

Het handdoekje op de afbeelding ziet er bedrieglijk echt uit en dat komt omdat het ook een echt stukje handdoek is dat pas later aan het schilderij is vastgeniet. In het oorspronkelijke schilderij was het onderlichaam van de persoon op de weegschaal (de schilder zelf?) in volle glorie te zien. Dat was wellicht de reden dat het schilderij – in tegenstelling tot de afbeeldingen van de eerste en tweede wet van Newton en van de gravitatiewet van Newton – geen koper had gevonden. Nadat een klein deel van het schilderij was bedekt door wat met recht een schaamlapje genoemd mag worden bleek er opeens wel belangstelling voor te zijn en is het schilderij alsnog verkocht.

*) Vertaald uit Isaac Newton, The Principia, A new translation by I. Bernard Cohen and Anne Whitman, University of California Press, 1999, London, England.

________________________________________________________________________________________

Mei 2019: De tweede wet van Newton

Als op een voorwerp een nettokracht werkt, krijgt dat voorwerp een versnelling die evenredig is aan de kracht en omgekeerd evenredig aan de massa van het voorwerp.

De oorzaak van een versnelling, dat wil zeggen een verandering in de snelheid, is dus altijd een kracht. Zonder kracht geen versnelling. En zijn er meer krachten werkzaam dan gaat het om de nettokracht, de resultante van alle werkzame krachten. Duiden we die resultante aan met ΣF, met de Griekse hoofdletter Σ voor de som van alle krachten en de letter F van force voor die krachten, dan kunnen we de tweede wet in formulevorm als volgt schrijven:

a = ΣF / m, of ΣF = m × a.

Hierin staat m voor de massa van het voorwerp en a voor de resulterende versnelling, de acceleratie. In zijn boek Philosophia Naturalis Principia Mathematica uit 1687, kortweg de “Principia” genoemd, heeft Isaac Newton (1642-1727) het iets anders geformuleerd. Hij gebruikte daarvoor het begrip ‘hoeveelheid van beweging’ die bepaald wordt door zowel de snelheid als de massa van een voorwerp. Massa maal snelheid is wat we nu impuls noemen en in termen van impuls luidt de tweede wet: “De verandering van de impuls is evenredig met de werkende kracht, en geschiedt langs de lijn volgens welke de kracht werkt” (vertaling Dr. P. van der Hoeven in Newton, 1979). Het is niet moeilijk (vraag uw leerlingen maar) om aan te tonen dat Newtons tweede wet nu ook geschreven kan worden als Δp = F Δt waarbij Δp staat voor de verandering van de impuls in een tijd Δt.

In de afbeelding is de kracht voorgesteld als een veer en het voorwerp waarop die kracht werkt als een massieve bol, dezelfde bol die al eerder (zie NVOX #8, 2017) in de eerste wet van Newton is opgetreden. De bol-veer combinatie in het midden is het referentiepunt voor de vergelijking. Links daarvan werkt een tweemaal zo grote veerkracht op een bol van gelijke massa als in het midden en dat resulteert in een versnelling die tweemaal zo groot is. Aan de rechterkant is de kracht hetzelfde als in het midden maar is nu de massa van de bol tweemaal zo groot. De resulterende versnelling is nu dus tweemaal zo klein.

Strikt genomen zou in de vertaling van de tekst van de wet naar een formule nog een evenredigheidsconstante k moeten worden meegenomen: a =k ΣF / m, maar door de eenheid van kracht te definiëren als die kracht die een voorwerp met een massa van 1 kg een versnelling geeft van 1 m/s2 wordt de waarde van k precies 1 en kan dus worden weggelaten. Als naam voor die eenheid van kracht is vanzelfsprekend de keus gevallen op de newton met als symbool de hoofdletter N.

________________________________________________________________________________________

April 2019: De derde wet van de thermodynamica

Er bestaat een laagste temperatuur waarop een systeem maximaal geordend is en de waarde van de entropie minimaal wordt.

Deze laagst mogelijke temperatuur wordt het absolute nulpunt genoemd en heeft de waarde 0 op de kelvinschaal. Op de vertrouwde Celsiusschaal is 0 K equivalent aan – 273.15 ºC. Als de temperatuur van een systeem het absolute nulpunt nadert dan zullen volgens de derde wet alle processen tot stilstand komen terwijl de entropie van het systeem nadert tot een minimale waarde. De Duitse fysisch chemicus Hermann Walther Nernst (1864-1941) heeft rond 1905 deze wet geformuleerd. Omdat de temperatuur van een systeem een maat is voor de bewegingsenergie van de deeltjes waaruit het systeem bestaat, lijkt het logisch dat er een laagst mogelijke temperatuur is. Dat is namelijk de temperatuur waarbij – simpel gezegd – niets meer beweegt. Alles staat dan stil.

Volgens de gangbare theorie is het onmogelijk om het absolute nulpunt daadwerkelijk te bereiken (hoewel het huidige record uit 2017 staat op 0.00000000005 K ofwel 50 biljoenste graad boven 0 K) vanwege het quantummechanische verschijnsel van de nulpuntsenergie. Die nulpuntsenergie is weer een gevolg van de onzekerheidsrelatie van Heisenberg die stelt dat het onmogelijk is om zowel de positie als de snelheid van een deeltje allebei tegelijk met absolute zekerheid te kennen. Grotere nauwkeurigheid voor de ene grootheid leidt tot minder nauwkeurigheid voor de andere. Om het eenvoudig te zeggen: staan alle deeltjes volkomen stil, dan zou hun positie exact bepaald zijn en moet er derhalve onzekerheid bestaan over hun snelheid. En dus is er nog een nulpuntsenergie.

De derde wet kan ook als volgt worden omschreven: het is onmogelijk om in een eindig aantal stappen de temperatuur van een voorwerp te verlagen tot het absolute nulpunt. In de afbeelding is links en rechts te zien hoe die stappen, zonder daar ook echt aan te komen, steeds dichter arriveren bij 0 K waar er niets anders heerst dan orde. De grote S, hier met een 3 in het midden als verwijzing naar de derde wet, staat voor de entropie. Te zien is dat de S aan de onderkant, vlakbij het absolute nulpunt, vervaagt omdat dan de waarde ervan minimaal wordt. Het was Rudolf Clausius (een van de grote namen achter de tweede hoofdwet, zie NVOX #3) die als symbool voor de entropie de hoofdletter S uitkoos, wellicht ter ere van Sadi Carnot, de andere grote naam achter de tweede wet van de thermodynamica. Om de verbinding van de drie wetten van de thermodynamica te benadrukken is voor alle drie afbeeldingen gebruikgemaakt van dezelfde kleuren.

Het is niet te verwachten dat deze laatste van de drie thermodynamicawetten aan de orde komt in de klas maar het absolute nulpunt en de kelvinschaal zullen zeker eens ter sprake komen. En dan is het niet ondenkbaar dat een van de leerlingen eens googelt op “laagste temperatuur in laboratorium”. Als dat gebeurt komt die leerling de volgende les verhaal halen want “Temperatuur onder absolute nul bereikt – New Scientist”. En het kan zo maar zijn dat diezelfde leerling dan ook nog melding maakt van de Nederlandse fysicus Alard Mosk. Een mooie uitdaging voor de docent.

________________________________________________________________________________________

Maart 2019: De tweede wet van de thermodynamica

Een systeem kan niet alle warmte die het opneemt volledig omzetten in arbeid. Machines met een rendement van 100% bestaan niet.   

Er zijn verscheidene formuleringen van de tweede wet van de thermodynamica, een wet die ook wel bekend staat als de tweede hoofdwet. Terwijl de eerste hoofdwet, de wet van behoud van energie, iets zegt over de verschillende vormen waarin energie voorkomt in een proces, zegt de tweede hoofdwet iets over de richting waarin dat proces verloopt. Deze wet legt daardoor beperkingen op aan zogenaamde warmtemachines die thermische energie, warmte dus, omzetten in mechanische energie, bijvoorbeeld bewegingsenergie, zodat er arbeid kan worden verricht. Dit lukt alleen door warmte van een hoge temperatuur naar een lagere temperatuur te laten stromen waarbij een deel van de warmte (“ongeordende energie”) wordt omgezet in mechanische arbeid en de rest vrijkomt als afvalwarmte. Alle warmte volledig omzetten in arbeid is niet mogelijk, zo’n ideale machine bestaat – helaas – niet. Omgekeerd betekent het ook dat er energie nodig is om warmte van een gebied met lage temperatuur (“buiten”) naar een gebied met hogere temperatuur (“binnen”) te laten stromen. Om zo’n warmtepomp te laten werken moet dus arbeid verricht worden. In deze tijd van energietransitie weer een hoogst actueel gegeven.

Het was de Franse natuurkundige Nicolas Léonard Sadi Carnot (1796-1832) die als eerste kwantitatief de omzetting van warmte in arbeid onderzocht en hij kan dan ook beschouwd worden als de grondlegger van de thermodynamica. Carnot was zeer geïnteresseerd in de werking van de stoommachines waarvan het rendement door James Watt flink was verbeterd en hij slaagde erin een formule te vinden waarmee het maximale rendement van een warmtemachine kon worden berekend. Als Sadi Carnot al niet op 36-jarige leeftijd aan de cholera zou zijn overleden, dan zou hij best wel eens de formulering van de tweede hoofdwet gevonden kunnen hebben die Rudolf Clausius (1822-1888) een kwart eeuw later presenteerde. Clausius toonde aan dat voor elk proces dat plaatsvond in een afgesloten systeem de verhouding van de hoeveelheid warmte in het systeem en de absolute temperatuur nooit kleiner werd. Hij noemde die verhouding entropie. De tweede hoofdwet kan nu ook als volgt worden geformuleerd: de entropie van een afgesloten systeem neemt nooit af.

Entropie blijkt een maat te zijn voor de wanorde in een systeem: hoe groter de wanorde, hoe groter de entropie. Zolang een systeem niet in evenwicht is, zal de entropie toenemen. De beweging van meer (linksonder) naar minder orde (ofwel naar grotere wanorde) is te zien in de afbeelding. Dit is de in de natuur altijd aanwezige richting, de arrow of time. Dat verklaart ook waarom perpetuum mobiles alleen maar op papier kunnen bestaan en niet in werkelijkheid: ze zijn in strijd met de tweede hoofdwet. Een wet waarover Seth Lloyd, professor in de werktuigbouwkunde aan het Massachusetts Institute of Technology, eens zei: “Nothing in life is certain except death, taxes and the second law of thermodynamics”.

De wazige nul rechtsboven is een glimp van de derde wet van de thermodynamica die de volgende keer aan bod komt.

________________________________________________________________________________________

Februari 2019: De eerste wet van de thermodynamica

Warmte is een vorm van energie en energie blijft behouden.  

Zoals de naam al suggereert heeft thermodynamica te maken met de dynamica, het toevoeren of onttrekken van warmte (Grieks θερμόϛ) aan een ‘systeem’. Onder een systeem verstaan we een voorwerp of een verzameling van voorwerpen die we onder de loep nemen. Al het andere in het heelal wordt vervolgens beschouwd als de ‘omgeving’ van dat systeem. Pas halverwege de negentiende eeuw werd aangetoond dat ook warmte een vorm van energie is. De eerste die dat deed was de Duitse fysicus Julius Robert Mayer (1814-1878) die in 1842 een waarde presenteerde voor het mechanisch equivalent van warmte, namelijk de hoeveelheid bewegingsenergie die de temperatuur van een vloeistof evenveel kon verhogen als een bepaalde hoeveelheid warmte. De experimenten van Mayer, waarin een paard een mechaniek aandreef om papierpulp in een ketel om te roeren, waren niet zo goed als die van Joule maar hij was wel de eerste die expliciet de gelijkwaardigheid van warmte en mechanische energie naar voren bracht. De eerste wet van de thermodynamica had daarom dan ook wel de wet van Mayer genoemd mogen worden.

De inwendige energie van een systeem (aangeduid met de letter U) kan toenemen door warmte (Q) aan het systeem toe te voegen of door op dat systeem arbeid (W) te verrichten. Als het systeem zelf arbeid verricht, dan is daar energie voor nodig zodat de inwendige energie juist afneemt. Dat doet het ook als het systeem warmte afgeeft.

In de afbeelding vertegenwoordigt de U-vormige figuur in het midden die helemaal gevuld is met kronkellijntjes, het systeem met een inwendige energie U. Aan de linkerkant wordt “roodgloeiende” warmte Q aan het systeem toegevoegd waardoor de inwendige energie toeneemt. Aan de rechterkant wordt energie aan het systeem onttrokken door de arbeid W die door het systeem wordt verricht. De uiteindelijke verandering in de inwendige energie (ΔU) is dan gelijk aan de toegevoegde warmte minus de verrichte arbeid: ΔU = Q W. In deze vorm kom je de eerste wet van de thermodynamica vaak tegen.

Julius Mayer was een overtuigd aanhanger van de wet van behoud van energie en hij betoogde zelfs dat zonne-energie de uiteindelijke bron is van alle energie op aarde. In veel opzichten was hij zeer vooruitziend maar hij kreeg weinig waardering voor zijn werk. Daar had hij erg onder te lijden. Ook op persoonlijk vlak ondervond hij veel tegenslag. Nadat twee van zijn kinderen in 1848 gestorven waren sprong hij het jaar erop uit een raam op de derde verdieping van een huis in een poging zelfmoord te plegen waardoor hij permanent verlamd raakte. Een paar jaar later werd hij zelfs opgenomen in een psychiatrische inrichting en raakte hij in de vergetelheid. Pas toen Mayer tegen de vijftig liep kreeg hij eindelijk erkenning voor zijn werk en in 1871 ontving hij, een jaar na James Joule, de prestigieuze Copley medaille van de Royal Society of London.

________________________________________________________________________________________

Januari 2019: De eerste wet van Kirchhoff

De som van alle elektrische stromen die in een vertakkingspunt van een netwerk samenkomen is gelijk aan de som van alle stromen die dat punt weer verlaten.

Deze wet, die in Engelstalige lesboeken ook wel bekend staat als de “junction rule”, is in de vorige column over de tweede wet van Kirchhoff (de “loop rule”) ook al ter sprake gekomen en daarbij is opgemerkt dat deze wet een logisch gevolg is van het behoud van elektrische lading. In een vertakkingspunt van een netwerk verdwijnen niet op mysterieuze wijze elektronen en dus moet alle stroom die erin gaat er ook weer uit gaan. De grote zwarte bol in de afbeelding stelt zo’n vertakkingspunt voor met links vier inkomende buizen en rechts vijf uitgaande buizen. Door nauwkeurig te meten kan van elke buis het oppervlak van de dwarsdoorsnede bepaald worden. Als we vervolgens de oppervlaktes links bij elkaar optellen en vergelijken met de som van de oppervlaktes aan de rechterkant dan blijken die twee sommen gelijk te zijn. Het oppervlak van de dwarsdoorsnede van elke buis is dus een maat voor de stroom die er doorheen vloeit en de totale ingaande stroom links is gelijk aan de totale uitgaande stroom rechts. Een illustratie derhalve van de eerste wet van Kirchhoff.

Gustav Robert Kirchhoff stierf in 1887 op 63-jarige leeftijd in Berlijn en is daar ook begraven. Het Duitse woord voor kerkhof is Kirchhof en vandaar dat binnenin de zwarte bol een deel van een kerkhof is afgebeeld. Niet zomaar een willekeurig kerkhof overigens maar de St-Matthäus Kirchhof in Berlijn waar Gustav Kirchhoff ook daadwerkelijk is begraven. Het kerkhof trekt elk jaar veel bezoekers maar die komen meestal niet voor het graf van de fysicus wiens grafsteen op de voorgrond te zien is. De vier identieke stenen daarachter zijn veel populairder bij de toeristen: het zijn de graven van vier leden van de familie Grimm. Twee van deze vier, de broers Wilhelm en Jacob, zijn beroemd geworden door hun verzameling van sprookjes en kinderlegenden.

Hoewel vanaf 2016 in de natuurkundesyllabus voor het vwo expliciet vermeld wordt dat de kandidaat elektrische schakelingen kan analyseren met behulp van de wetten van Kirchhoff werd voor die tijd de naam van Kirchhoff hooguit genoemd in verband met de wet van Kirchhoff en Bunsen over de absorptie van licht. Beide heren stonden aan de wieg van de wetenschap van de spectroscopie, de analyse van de lijnen bij karakteristieke golflengtes die samen het licht vormen dat door chemische elementen en verbindingen wordt uitgezonden of geabsorbeerd. Om die kant van Kirchhoff te belichten is op de achtergrond een continu spectrum afgebeeld met daarin, als voorbeeld, de twee donkere absorptielijnen van natrium. In 1859 gaf Kirchhoff samen met Robert Bunsen de eerste verklaring voor de donkere lijnen die Joseph von Fraunhofer (overigens niet als eerste) had waargenomen in het continue spectrum van de zon.

________________________________________________________________________________________

December 2018: De tweede wet van Kirchhoff

De som van de potentiaalverschillen in elke gesloten kring van een netwerk moet nul zijn.  

Als Gustav Robert Kirchhoff (1824-1887) al genoemd wordt in een natuurkundeboek voor de middelbare school dan is het vanwege de wet van Kirchhoff en Bunsen over de absorptie van licht. Maar in de meeste leerboeken wordt zijn naam in het geheel niet genoemd. En dat is toch wel jammer want die tweede wet van Kirchhoff is (samen met de eerste wet die zijn naam draagt) een handig hulpmiddel om stroomsterkten en spanningen uit te rekenen in elektrische stroomkringen die niet direct omgezet kunnen worden in eenvoudige serie- en parallelschakelingen. In de woorden van Richard Feynman (in The Feynman Lectures on Physics): “With these two rules it is possible to solve for the currents and voltages in any network whatsoever”. De eerste wet zegt dat de som van de stroomsterkten in een vertakkingspunt van een netwerk altijd nul is. Ofwel: alle stroom die zo’n vertakkingspunt ingaat moet er ook weer uitkomen. Dit is dus in feite een gevolg van het behoud van elektrische lading. De tweede wet is gebaseerd op het behoud van energie. Als lading door een deel van een stroomkring loopt, dan veroorzaakt dat een afname van de potentiaal en wordt er energie omgezet. Maar als de kring gesloten is, en het eindpunt dus hetzelfde is als het beginpunt, moet ook ergens in de kring de potentiaal weer verhoogd worden. De som van de potentiaalverschillen is dan dus nul. Vergelijk het maar met een achtbaan. Als het karretje omhoog getrokken wordt vanaf het beginpunt, neemt de potentiële energie toe en is maximaal op de top. Bij het afdalen neemt die energie weer af om vervolgens nog een aantal keren te veranderen tijdens de tocht van het karretje. Maar wanneer dat karretje tenslotte weer terug is bij het beginpunt, is de potentiële energie hetzelfde als bij de start. Totaal bergop is gelijk aan totaal bergaf.

In de afbeelding wordt de gesloten kring voorgesteld door de onregelmatige bovenkant van een bakstenen gebouw zonder dak. De bovenkant rondgaande, zoals de twee vreemde wezentjes dat ook doen, zien we dat de ‘potentiaalmuur’ soms daalt terwijl op andere momenten hij weer stijgt. Tellen we alle potentiaalveranderingen bij elkaar op dan is het resultaat nul.

Kirchhoff was nog maar 21 jaar toen hij zijn twee wetten formuleerde tijdens zijn studie van de geleiding van elektriciteit aan de universiteit van Koningsberg (nu Kaliningrad). Vandaar de tag GRK 1845 linksonder op de muur. Zijn echte faam begon echter pas in 1854 toen hij benoemd werd tot professor in de natuurkunde aan de universiteit van Heidelberg. Volgens Asimov’s Biographical Encyclopedia of Science and Technology (waarin overigens maar weinig woorden worden gewijd aan Kirchhoffs werk op het gebied van elektriciteit maar des te meer aan zijn spectroscopisch onderzoek) waren zijn colleges op de universiteit uiterst nauwgezet maar ook ontzettend saai. Dat levert een gebouw op waarvan de stenen allemaal gedetailleerd zijn afgebeeld maar waarin deuren en ramen geheel ontbreken om van decoratieve elementen maar niet te spreken.

________________________________________________________________________________________

November 2018: De wet van Snellius

Wanneer licht het grensvlak passeert tussen twee transparante media verandert het zodanig van richting dat het quotiënt van de sinus van de invalshoek en de sinus van de brekingshoek constant is.

Willebrord Snel van Royen, die zichzelf naar de mode van die tijd Snellius noemde, was 35 jaar toen hij zijn vader opvolgde als hoogleraar wiskunde aan de universiteit van Leiden, de stad waar hij in 1580 was geboren. Snellius was ooit begonnen aan een studie rechten maar na terugkeer van een lange reis door Europa koos hij definitief voor de wiskunde. Al ruim voor zijn benoeming tot hoogleraar hield Snellius zich bezig met de breking van lichtstralen maar hij was zeker niet de eerste. De breking van licht was een bekend verschijnsel dat al meer dan 1500 jaar eerder was onderzocht en beschreven door de Griekse wetenschapper Ptolemaeus. Die concludeerde uit zijn onderzoekingen dat het quotiënt van de hoeken zelf constant was. Als we ons realiseren dat voor kleine hoeken de sinus en de hoek vrijwel evenredig zijn (zijn uw leerlingen het daarmee eens?) dan is de conclusie van Ptolemaeus zo vreemd nog niet. Het is nu bekend, maar dat wisten Snellius en zijn tijdgenoten niet, dat de Arabisch wiskundige Ibn Sahl al rond 984 een verhandeling heeft geschreven, getiteld Over Brandspiegels en Lenzen, waarin hij onder meer de brekingswet heeft beschreven. Snellius formuleerde zijn wet ‘pas’ in 1621 maar het manuscript over de optica waarin hij zijn, door experimenten onderbouwde, wet had opgenomen is nooit gepubliceerd. Dat zal mede te maken hebben met het feit dat Snellius door zijn vele werkzaamheden altijd tijd te kort kwam.

De Franse filosoof en wiskundige René Descartes publiceerde in 1637, ruim tien jaar na de (vroege) dood van Snellius in 1626 de brekingswet wel en het is nog altijd de vraag of hij weet heeft gehad van het manuscript van Snellius. Hij maakte er in zijn publicatie in ieder geval geen melding van.

In formulevorm luidt de brekingswet sin i / sin r = constant. Hierin is i de hoek van inval en r de hoek van breking. Beide hoeken worden gemeten ten opzichte van de loodlijn op het grensvlak door het punt waar de lichtstraal het grensvlak raakt. Als de lichtstraal van lucht naar een transparant medium gaat, glas bijvoorbeeld, dan heet de constante in de formule de brekingsindex van glas.

In de afbeelding zien we de breking van licht wanneer het van lucht naar een vloeistof gaat, een vloeistof die er uitziet als water. Hoe roder het licht, hoe groter de hoek van inval en hoe groter de hoek van breking. Voor deze vloeistof is het quotiënt van de sinussen ongeveer gelijk aan 1,5 zoals valt op te maken uit de waarden van de hoeken op de afbeelding. Dat wil zeggen dat de maximale brekingshoek van deze vloeistof gelijk is aan 42º. Reken maar na. Wat voor vloeistof zou dat kunnen zijn? Is het wel water?

________________________________________________________________________________________

Oktober 2018: De wet van Charles

Bij gelijkblijvende druk neemt het volume van een vaste hoeveelheid gas bij elke graad temperatuurstijging met eenzelfde bedrag toe.

Deze wet is – althans in Nederland – beter bekend als de volumewet van Gay-Lussac.

De Franse natuurkundige Jacques Alexandre César Charles (1746-1823) was docent aan de Sorbonne is Parijs toen hij hoorde van de proeven met hete-luchtballonnen door de gebroeders Montgolfier. Charles realiseerde zich dat een ballon gevuld met een heel licht gas nog veel efficiënter zou zijn en in 1783 bouwde hij de eerste met waterstof gevulde luchtballon. Met een dergelijke ballon is hij vervolgens verscheidene keren de lucht in gegaan tot een hoogte van wel bijna twee kilometer. Die belangstelling voor gassen zal hebben meegespeeld met zijn besluit om de experimenten die Amontons (zie NVOX # 7) bijna een eeuw eerder had gedaan te herhalen. In 1699 had deze al aangetoond (en gepubliceerd) dat voor elk gas de verandering in volume bij een gegeven verandering in temperatuur hetzelfde is, d.w.z. dat de volume-temperatuur grafiek voor elk gas een rechte lijn is. We zien dat geïllustreerd in de afbeelding. Het gas in het buisje is afgesloten door een druppel olie. Helemaal links is het gas koud (en ‘dus’ blauw) en helemaal rechts is het heet (en ‘dus’ rood). Van buisje naar buisje gaande stijgt de temperatuur telkens met eenzelfde waarde en volgens Amontons neemt dan ook het volume telkens met dezelfde waarde toe.

Charles vond dit in 1787 eveneens maar hij ging een belangrijke stap verder want hij was de eerste die een nauwkeurige schatting maakte van de mate van uitzetting. Hij toonde aan dat voor elke graad temperatuurstijging het volume toenam met dezelfde fractie 1/273 van het volume bij 0 ºC. Voor elke temperatuurdaling van een graad neemt het volume met die fractie af zodat het volume nul wordt bij een temperatuur van – 273 ºC.

Charles had gelijk maar anders dan Amontons publiceerde hij zijn resultaten niet. Dat deed Joseph Louis Gay-Lussac (1778-1850) wel nadat hij in 1802 onafhankelijk van Charles tot dezelfde conclusie was gekomen. Overigens was Gay-Lussac net als Charles ook een ballon enthousiast en een ballonvaarder. Vandaar dat er in de afbeelding twee ballonnen te zien zijn.

Aannemende dat de temperatuur van het gas in het buisje links 0 ºC is en rechts 546 ºC kunnen uw leerlingen dan vaststellen of de kunstenaar zijn huiswerk goed heeft gedaan zodat de volumes links en rechts de juiste verhouding hebben?

Zoals ook al vermeld bij de wet van Amontons c.q. de drukwet van Gay-Lussac hebben temperaturen lager dan – 273 ºC fysisch gezien geen betekenis vandaar dat die temperatuur het absolute nulpunt genoemd wordt. We kunnen nu een nieuwe (absolute) temperatuurschaal definiëren met als eenheid de kelvin (K) waarvoor geldt dat T = θ + 273. Hierin is T de absolute temperatuur in kelvin en θ de ‘gewone’ temperatuur in ºC. Gebruikmakend van die nieuwe temperatuurschaal kan de wet van Charles, of zo u wilt de volumewet van Gay-Lussac, nu zo geschreven worden: V/T = constant. In woorden: bij gelijkblijvende druk is het volume (V) van een vaste hoeveelheid gas recht evenredig met de absolute temperatuur (T) van het gas.

________________________________________________________________________________________

September 2018: De wet van Amontons

Bij gelijkblijvend volume neemt de druk van een vaste hoeveelheid gas bij elke graad temperatuurstijging met eenzelfde bedrag toe.

In Engelstalige natuurkundeboeken wordt deze wet meestal eenvoudigweg aangeduid als de pressure law terwijl in Nederlandse schoolboeken meestal sprake is van de druk- of spanningswet van Gay-Lussac. Guillaume Amontons (1663-1705) was een Frans fysicus die al op jonge leeftijd doof werd maar dit beschouwde als een zegen omdat het hem in staat stelde zich geheel en al te concentreren op zijn wetenschappelijke werk. Amontons was vooral geïnteresseerd in de verbetering van instrumenten en dan met name van barometers en thermometers. Het is dus niet zo vreemd dat hij besloot het verband te onderzoeken tussen de druk en de temperatuur van een afgesloten hoeveelheid lucht. Daartoe liet hij lucht van 100 ºC heel geleidelijk afkoelen terwijl hij het volume constant hield. Amontons ontdekte toen dat de spanningsdaling gelijk opging met de daling van de temperatuur. De grafiek van de druk tegen de temperatuur is derhalve een rechte lijn. Trek je die lijn door naar nog lagere temperaturen dan vind je een temperatuur waarvoor de druk nul is en volgens Amontons gebeurde dat bij  – 240 ºC. Met de veel betere instrumenten van tegenwoordig is die laagst mogelijke temperatuur (want een negatieve druk heeft geen betekenis) vastgesteld op – 273,15 ºC (vaak afgerond tot  – 273 ºC).

In de afbeelding illustreert de verandering van kleur de toename van de temperatuur: van blauw (koud) naar rood (heet). Om het volume constant te houden moeten de gele gewichten steeds groter worden. Nemen we aan dat de temperatuur toeneemt van 0 ºC tot 546 ºC dan wordt de druk driemaal zo groot. (Een mooie opgave voor de leerlingen!) Het meest rechtse gewicht dat op de lucht drukt is dan ook driemaal zo groot.

Een eeuw(!) na de ontdekking van Amontons toonde de Franse chemicus Joseph Louis Gay-Lussac (1778-1850) aan dat niet alleen lucht maar alle gassen zich op dezelfde manier gedragen en dat dus voor alle gassen geldt dat de druk nul wordt bij – 273 ºC. Alle reden dus om die temperatuur het absolute nulpunt te noemen en die te gebruiken als het nulpunt van een nieuwe temperatuurschaal, de kelvinschaal. Op de kelvinschaal zijn alle temperaturen positief en in getalswaarde 273 groter dan op de celsiusschaal. 0 ºC wordt dus 273 K en 546 ºC (de temperatuur van het meest rechtse ‘rode’ gas) wordt 819 K, d.w.z. op de kelvinschaal is de temperatuur rechts driemaal zo groot als links.

De wet van Amontons (oftewel de drukwet van Gay-Lussac) kan nu ook zo worden omschreven:

Bij gelijkblijvend volume is de druk (p) van een vaste hoeveelheid gas recht evenredig met de absolute temperatuur (T) van het gas. In formule p/T = constant.

________________________________________________________________________________________

Juni 2018: De wet van Boyle

Bij een constante temperatuur is het product van het volume en de druk van een vaste hoeveelheid gas constant.

Het volume (V) en de druk (p) van een bepaalde hoeveelheid gas zijn dus omgekeerd evenredig: pV = constant oftewel p =C/V waarbij C een constante is. In de schoolpraktijk wordt de formule meestal gebruikt in de vorm p1V1=p2V2 .

Robert Boyle (1627-1691), het veertiende kind van de graaf van York, was een wonderkind. Op zijn achtste ging hij naar Eton en toen sprak hij al Grieks en Latijn, op zijn elfde toerde hij met zijn leermeester door Europa en op veertienjarige leeftijd verbleef hij in Italië om daar de werken van Galileo te bestuderen. Toen hij in 1645 weer thuiskwam bleek zijn vader te zijn overleden en wachtte hem een fortuin. Dat (en wellicht ook het feit dat hij nooit is getrouwd) stelde hem in staat om zich volledig aan de wetenschap te wijden. Ondanks de druk die Spinoza, met wie Boyle correspondeerde, op hem uitoefende – dat redeneren superieur was aan experimenteren – werd Robert Boyle een overtuigd experimentator. De wetenschapper ook die in 1661 met zijn boek De Sceptische Chemicus de alchemie transformeerde in ‘echte’ scheikunde.

In 1662 ontdekte Boyle bij zijn experimenten met gassen dat lucht samengeperst kon worden en bovendien dat er een verband bestond tussen de uitgeoefende druk en het resulterende volume. Als de druk op een hoeveelheid gas werd verdubbeld dan halveerde het volume. Werd de druk driemaal zo groot dan werd het volume driemaal zo klein. Deze omgekeerde evenredigheid staat nu bekend als de wet van Boyle. Althans in de Angelsaksische landen en ook in Nederland. Zo niet in Frankrijk. Want wat Robert Boyle over het hoofd zag, namelijk dat het verband tussen druk en volume alleen standhoudt bij gelijkblijvende temperatuur, werd wel uitdrukkelijk vermeld door de Franse fysicus Edmé Mariotte (1620-1684) die de “wet van Boyle” vijftien jaar later op eigen kracht ontdekte. In Franse schoolboeken heet de wet derhalve (en geheel terecht) de wet van Mariotte (en op internationale scholen de wet van Boyle-Mariotte).

Op het schilderij zien we tien transparante cylinders die gevuld zijn met een gas waarop een druk wordt uitgeoefend door middel van een geel gewicht. Verdubbeling van het gewicht resulteert in een tweemaal zo grote druk en een halvering van het volume. Wordt de druk n × zo groot, dan wordt het volume n × zo klein zodat het product van druk en volume gelijk blijft. De rode lijn illustreert deze omgekeerde evenredigheid van de twee grootheden.

________________________________________________________________________________________

Mei 2018: De wet van Ohm

De elektrische stroomsterkte in een metalen geleider is recht evenredig met het potentiaalverschil tussen de uiteinden van de geleider mits de temperatuur constant blijft.

Strikt genomen is de wet van Ohm geen fundamentele wet maar een beschrijving van een bepaald type materiaal, namelijk metalen geleiders. Materialen en onderdelen van stroomkringen die weliswaar de stroom geleiden maar waarvoor de wet van Ohm niet geldt, worden ‘niet-ohmse geleiders’ genoemd.

Georg Simon Ohm (1787-1854) was een Duitse leraar aan een middelbare school met de ambitie hoogleraar te worden. Om dat te bereiken moest hij wetenschappelijk onderzoek doen en hij koos daarvoor het net door Alessandro Volta ontsloten onderzoeksgebied van elektrische stromen. Geld had Ohm echter niet en het was moeilijk om aan goede apparatuur te komen. Daarom besloot hij die maar zelf te maken en dan met name allerlei metalen draden van verschillende diktes en lengtes. Ohm was geïnspireerd door de ontdekking dat de snelheid waarmee warmte van A naar B stroomt deels afhangt van het temperatuurverschil tussen A en B en deels van het gemak waarmee de warmte door het materiaal wordt geleid. In 1827 vond hij al experimenterend het verband tussen de stroomsterkte I en het potentiaalverschil V: V/I = constant.

In de afbeelding is het potentiaalverschil (of voltage) voorgesteld door blokken: hoe hoger de stapel, hoe groter het potentiaalverschil. De resulterende stroom I is afgebeeld als een pijp: hoe dikker de pijp, hoe groter de stroomsterkte. En dus: hoe groter V, hoe groter I. Per definitie wordt het quotiënt van V en I de weerstand R genoemd: R = V/I. Geleiders waarvoor de wet van Ohm geldig is hebben dus een constante weerstand. Schrijven we I =V/R dan kunnen we de wet van Ohm ook als volgt formuleren:

De stroomsterkte in een geleider is recht evenredig met het potentiaalverschil en omgekeerd evenredig met de weerstand.

Op de tegelmuur is dezelfde formule nogmaals te zien maar nu als V = R×I. Op deze manier afgebeeld, in een driehoek met V boven en R×I daaronder, kan het leerlingen helpen die moeite hebben met het herschikken van formules. Zet een vinger op de grootheid die je wilt berekenen om de juiste formule te krijgen: bedek de R en je krijgt R =V/I of bedek de V om V = R×I te krijgen.

Opvallend genoeg kreeg Ohm vanwege zijn werk heel veel kritiek te verduren en werd hij tot zijn teleurstelling geen hoogleraar. Hij verloor zelfs zijn baan op school en leefde zes jaar in armoede. De erkenning kwam pas veel later en in 1849 werd hij uiteindelijk op 62-jarige leeftijd professor aan de universiteit van München. Met na zijn dood een standbeeld en een Ohmstraße. En hij leeft natuurlijk voort in de naar hem genoemde eenheid van weerstand, de ohm, met als symbool de Griekse letter omega: Ω.

________________________________________________________________________________________

April 2018: De wet van Coulomb

De kracht tussen twee kleine elektrisch geladen voorwerpen is recht evenredig met het product van de ladingen en omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tussen de beide voorwerpen.

In formule: F = k Q1 Q2 / r². Deze formule lijkt erg veel op de formule voor de algemene gravitatiewet van Newton: F = G m1 m2 / r2 (zie NVOX #9, november 2017) en het zal dan ook geen verbazing wekken dat ook de bijbehorende afbeeldingen veel gemeen hebben. Beide wetten zijn voorbeelden van een zogenaamde omgekeerde kwadratenwet waarbij de waarde van een grootheid (zwaartekracht, elektrostatische kracht, enz.) afneemt met het kwadraat van de afstand tot de bron van die grootheid.

In de afbeelding vormen de zwarte lijnen de grafiek van de kracht tussen twee ladingen van gelijke grootte als functie van de afstand tussen de ladingen. Maak je die afstand tweemaal zo groot dan resulteert dat in een kracht die 2² = 4 maal zo klein is. De witte lijnen horen bij twee gelijke ladingen die tweemaal zo groot zijn als de ladingen behorend bij de zwarte lijnen. Bij een gelijke afstand tussen de ladingen leidt dat tot een kracht die 2 × 2 = 4 maal zo groot is. Rond de grafiek ‘zoeft’ een negatief geladen (groen) elektron voorbij in een baan om een positief geladen (rode) atoomkern. Dat (achterhaalde) beeld van elektronen die als planeten om de zon rondjes draaien rond de kern is afkomstig van Rutherford en stamt uit 1911. Charles Augustin de Coulomb die leefde van 1736 tot 1806 had daarvan geen weet maar dat er twee soorten elektriciteit waren, positief en negatief, wist hij wel en dat die twee op elkaar een kracht uitoefenden wist hij ook. In 1777 had hij een torsiebalans uitgevonden waarmee hij heel nauwkeurig kleine krachten kon meten door de mate van verdraaiing te bepalen die door die kracht werd veroorzaakt in een verticaal opgehangen dunne draad. In 1785 slaagde hij er met zijn torsiebalans in om aan te tonen dat de elektrische kracht tussen twee geladen bolletjes evenredig is met het product van de ladingen en omgekeerd evenredig met de afstand tussen de (middelpunten) van de bolletjes.

Henry Cavendish, de man die in 1798 met behulp van een torsiebalans de waarde van de constante G in de algemene gravitatiewet van Newton had weten te bepalen, had de wet van Coulomb al vóór Coulomb ontdekt maar hij had zijn resultaten nooit gepubliceerd. Pas vijfig jaar na zijn dood in 1810 kwam men daarachter. Had hij zijn resultaten destijds wel wereldkundig gemaakt dan had de eenheid van elektrische lading misschien wel de cavendish geheten in plaats van, zoals nu, de coulomb.

________________________________________________________________________________________

Maart 2018: De inductiewet van Faraday 

De inductiespanning die in een spoel wordt opgewekt door een verandering van de magnetische flux is evenredig met de snelheid van de fluxverandering en met het aantal windingen van de spoel.

Behalve deze wet heeft de Engelse natuur- en scheikundige Michael Faraday (1791-1867) nog twee wetten op zijn naam staan en die handelen over elektrolyse. Faraday was een van de tien kinderen van een smid en voor meer dan een lagere-schoolopleiding was geen geld zodat hij al op dertien-jarige leeftijd in dienst kwam bij een boekbinder. De jonge Michael interesseerde zich niet alleen voor de buitenkant van de boeken, maar zeker ook voor de inhoud ervan – en tot zijn geluk werd hij daarin gesteund door zijn werkgever. Dankzij de kennis die hij op die manier vergaarde lukte het hem om in 1812 een baantje te krijgen als assistent van Humphry Davy bij de Royal Institution in Londen. Een groot theoreticus is Faraday nooit geworden maar hij was een geweldig experimentator met een zeer sterke visuele verbeeldingskracht. Het idee om de magnetische kracht voor te stellen door middel van krachtlijnen die door de ruimte gaan hebben we aan hem te danken. Zoals alle leerlingen nu weten en hopelijk ook gezien zullen hebben, kunnen die lijnen zichtbaar gemaakt worden door ijzervijlsel te strooien over een papier waaronder een magneet ligt. Zo’n waaier van lijnen die uit een magneet ‘stroomt’ kan beschreven worden met het concept flux. Hoe meer lijnen door een oppervlak gaan, hoe sterker de flux door dat oppervlak. Met zijn proeven toonde Faraday aan dat een verandering van de magnetische flux door de dwarsdoorsnede van een spoel een elektrische spanning opwekte in die spoel. Hoe groter die verandering van de flux (ΔΦ) in een bepaalde tijd (Δt), hoe groter de inductiespanning: Vind = N ΔΦ/Δt. Hierin is N het aantal windingen van de spoel.

In de afbeelding van Faraday’s inductiewet wordt de verandering van de magnetische flux voorgesteld door een ‘magneetman’ die door de spoel heen rent. Een spoel overigens die maar voor de helft is geschilderd. De andere helft bestaat uit dik koperdraad dat op het schilderijtje is gemonteerd. De inductiespanning die de rennende man opwekt, kan worden afgelezen op de voltmeter die aan de spoel is bevestigd. Hoe harder hij rent, hoe meer de flux per seconde verandert. Zelfs een vreemde vogel ziet dan dat de inductiespanning toeneemt. Diezelfde vogel zal ook zien dat de inductiespanning verdwijnt als de man stopt met rennen. Het is de verandering in de flux die het hem doet.

________________________________________________________________________________________

Februari 2018: De wet van Hooke

De uitrekking van een veer is recht evenredig met de kracht die op de veer wordt uitgeoefend

Misschien zou je het verband tussen de kracht en de uitrekking van een veer geen ‘wet’ moeten noemen omdat die evenredigheid altijd maar voor een beperkt gebied geldig is. Als je de veer te zwaar belast bijvoorbeeld, loop je de kans dat die vervormt en dan blijkt de relatie niet meer te kloppen. Ga je kijken of de wet van Hooke ook van toepassing is op een gewoon elastiekje dan vind je al snel dat dat slechts voor een klein gedeelte van de uitrekking geldt. Overigens is dit een bijzonder aardig proefje voor de onderbouw want tot grote vreugde van de leerlingen kan zo’n elastiekje heel zwaar belast worden voordat het uiteindelijk knapt.

Robert Hooke (1635-1703) naar wie de wet is genoemd was een voornaam geleerde en uitvinder maar ook een notoire ruziemaker. Zo lag hij als secretaris en ‘curator of experiments’ van de Royal Society regelmatig overhoop met zijn tijdgenoot Isaac Newton, zozeer zelfs dat hij Newton een zenuwinzinking bezorgde. Maar hij was ook ‘een wetenschappelijke omnivoor’ zoals in 2002 uitvoerig is beschreven door Stephen Inwood in de biografie: “The Man Who Knew Too Much – The Strange and Inventive Life of Robert Hooke”. Bovengenoemde wet werd door Hooke gepresenteerd in 1678. In meer algemene zin kan deze wet van de elasticiteit ook als volgt geformuleerd worden: de kracht in een lichaam die het lichaam probeert terug te brengen naar zijn oorspronkelijke toestand is evenredig met de vervorming, mits die vervorming relatief klein is. In de bovenbouw duikt de wet van Hooke weer op als trillingen aan de orde komen. Want geldt de wet van Hooke, dan resulteert dat in harmonische trillingen.

In de afbeelding zien we een hele grote schroefveer die (links) onbelast is en waarvan de uitrekking dus nul is. In het midden hangt er een gewicht aan waardoor de veer uitrekt en rechts een tweemaal zo groot gewicht waardoor de uitrekking ook tweemaal zo groot is. De grafiek van de uitrekking (verticaal uitgezet langs de zijkant van het huis) tegen de kracht (uitgezet langs de horizon) is dus een rechte lijn door de oorsprong (bij het begin van het dak).

De opmerkzame toeschouwer zal het wellicht zijn opgevallen dat het hier afgebeelde huis veel weg heeft van het huis op “Het Straatje” van Johannes Vermeer (1632-1675). Maar Vermeer was dan ook een tijdgenoot van Robert Hooke en hij schilderde zijn “straatje” in 1657.

________________________________________________________________________________________

Januari 2018De wet van Titius-Bode

De afstanden van de planeten tot de zon kunnen gevonden worden met behulp van een eenvoudige rekenkundige regel en de reeks getallen 0, 3, 6, 12, 24, 48, 96, 192 en 384.

Om die afstanden te vinden moet je bij elk getal in de reeks (waarin elk volgend getal het dubbele is van zijn voorganger) 4 optellen en dan delen door 10. Dat resulteert in 0,4, 0,7, 1,0, 1,6, 2,8, 5,2, 10,0, 19,6 en 38,8. De werkelijke afstanden, uitgedrukt in AE (astronomische eenheden, 1 AE = gemiddelde afstand van de aarde tot de zon), zijn: 0,39 (Mercurius), 0,72 (Venus), 1,0 (Aarde), 1,52 (Mars), 5,2 (Jupiter), 9,5 (Saturnus), 19,2 (Uranus), 30,0 (Neptunus) en 39,5 (Pluto). Toeval? De Duitse sterrenkundige Johann Titius (1729-1796) dacht van niet toen hij dit patroon in 1766 op het spoor kwam. De gevonden afstand voor Neptunus is duidelijk niet correct maar op de ontdekking van die planeet moest nog zo’n 80 jaar worden gewacht. Het was een andere Johann (Bode, 1747-1826) die de wet in 1772 publiceerde. In die tijd was Uranus ook nog niet ontdekt en toen die planeet in 1781 voor het eerst werd waargenomen op een afstand van 19,2 AE werd dat gezien als een sterk bewijs  voor de wet. Want die had een afstand van 19,6 voorspeld. Weliswaar was er geen planeet te zien op een afstand van 2,8 AE maar dat mocht destijds de pret niet drukken. Overigens werd er wel met man en macht naar gezocht want “Moeten we aannemen dat de Schepper van het Heelal die plek leeg heeft gelaten? Zeker niet!” (Bode). Echter, toen in 1846 Neptunus werd ontdekt en wel veel dichter bij de zon dan was voorspeld, was dat de genadeslag voor de wet die toch geen wet bleek te zijn.

Hoogstwaarschijnlijk is het door Titius en Bode gevonden verband tussen de afstanden geheel toevallig en niet het gevolg van een onderliggende wet. En daarmee is dit dus een mooi voorbeeld voor de leerlingen dat ook wetten niet altijd het eeuwige leven hebben.

In het schilderij zijn de planeten afgebeeld in de juiste volgorde en in de juiste onderlinge verhouding. De verticale lijnen geven aan waar de planeten zich volgens de wet van Titius-Bode zouden moeten bevinden. Neptunus is rechtsboven nog wel afgebeeld maar duidelijk niet op de juiste afstand van de zon. Pluto (pas in 1930 ontdekt) ontbreekt helemaal maar die verloor in 2006 zijn status als planeet en werd vanaf dat moment een dwerfplaneet genoemd. Net als de grote planetoïde Ceres die in 1801 werd ontdekt op een afstand van 2,8 AE van de zon. Maar wacht eens even, op 2,8 AE? Is dat niet ….

________________________________________________________________________________________

December 2017: De wet van Torricelli

De snelheid waarmee water uit een gat in de wand van een vat stroomt is hetzelfde als de snelheid die een druppel water zou krijgen als die zonder wrijving van de waterspiegel naar het gat valt.

Toen Evangelista Torricelli (1608-1647) in 1641 de assistent werd van de oude en destijds vrijwel blinde Galileo Galilei had hij al heel wat wetenschappelijk onderzoek gedaan over de vrije val en over de zwaartekracht. Geïnspireerd door de bevindingen van Galileo over vallende voorwerpen besloot Torricelli de snelheid te meten waarmee water uit een gaatje in de bodem van een buis stroomt. Door ervoor te zorgen dat het uitstromende water omhoog spoot stelde hij vast dat het water bijna het niveau bereikte van het water in de buis. Hij trok daaruit de conclusie dat in afwezigheid van wrijving dat niveau wel bereikt zou worden. Maar als dat zo is, redeneerde Torricelli, dan moet de beginsnelheid van het water hetzelfde zijn als de eindsnelheid van water dat over die afstand naar beneden valt. Wat die snelheid v is van een voorwerp dat vanuit stilstand een afstand h gevallen is, kunnen de leerlingen eenvoudig zelf bepalen.

Als de naam Torricelli bij de leerlingen al een belletje doet rinkelen dan zal het waarschijnlijk niet zijn vanwege de naar hem genoemde wet. Groter is de kans dat iemand dan moet denken aan de ‘buis van Torricelli’: een met kwik gevulde buis van ongeveer een meter lang die omgekeerd in een bakje met kwik wordt geplaatst. Met die buis toonde Torricelli aan dat de horror vacui, de afkeer die “de natuur” zou hebben van het luchtledige, niet bestaat en tegelijk dat de omringende lucht een druk uitoefent op het kwik in het bakje waardoor er in de buis een kolom kwik blijft staan van ongeveer driekwart meter. Torricelli als de uitvinder van de (kwik)barometer.

In de afbeelding zien we Torricelli (naar een schilderij van de Italiaanse schilder Lorenzo Lippi), waarbij zijn hoofd fungeert als een vat met water en zijn mond als de opening waaruit het water stroomt. Naast zijn hoofd, ter hoogte van de waterspiegel, een druppelende kraan. Volgens Torricelli’s wet is dan de snelheid van het uitstromende water gelijk aan de snelheid van de vallende druppel ter hoogte van de mond. Op de achtergrond in het water een boot (Eng. vessel dat ook vat betekent) en op het land enige exemplaren van de boomsoort cupressus sempervirens, de altijd groene cypres die zo karakteristiek is voor het Italiaanse landschap.

________________________________________________________________________________________

November 2017: De algemene gravitatiewet van Newton

Alle voorwerpen trekken elkaar aan met een kracht die recht evenredig is met het product van hun massa’s en omgekeerd evenredig met het kwadraat van hun onderlinge afstand.

In het vorige nummer van NVOX (#8, oktober 2017) is de eerste wet van Newton, de traagheidswet, geportretteerd, nu is het de beurt aan de algemene gravitatiewet. Door gebruik te maken van de eerste, tweede (over het verband tussen kracht en versnelling) en derde bewegingswet (“actie = – reactie”) kon Isaac Newton (1642-1727) in zijn beroemde boek Philosophia Naturalis Principia Mathematica afleiden hoe de kracht tussen de de aarde en de maan berekend moest worden: F = Gm1m2/r2. In deze formule zijn m1 en m2 de massa’s van de aarde en de maan en is r de afstand tussen (de middelpunten van) de beide hemellichamen. G is de zo geheten gravitatieconstante en alhoewel Newton wist, althans in theorie, hoe je die nauwkeurig zou kunnen meten ontbrak het hem aan de benodigde apparatuur. Het was Henry Cavendish die dat meer dan 100 jaar later voor elkaar kreeg met een uiterst precieze torsiebalans. Newton beweerde dat deze wet geldig was voor de aantrekkingskracht tussen elke twee lichamen in het universum en daarmee werd het dus een universele aantrekkingswet.

In de afbeelding stellen de zwarte lijnen weerskanten van de rode strook de grafiek voor van de kracht tussen de twee grijze ballen (verticaal uitgezet) tegen de afstand tussen de ballen (horizontaal uitgezet). De grote ballen hebben een massa die twee keer zo groot is als die van de kleine ballen en daarom zal – bij dezelfde afstand –  hun onderlinge aantrekkingskracht 2 × 2 = 4 maal zo groot zijn als de kracht tussen de kleine ballen. Als we de afstand tussen twee ballen met gelijke massa tweemaal zo groot maken, dan wordt de kracht 22 = 4 maal zo klein. (Vraag aan de leerlingen: als de ballen van identiek materiaal zijn gemaakt, hoe verhouden zich dan hun diameters als de massaverhouding 2 is? Klopt dat wel met de afmetingen op het plaatje?)

Rondom de grafieken is de maan te zien in haar baan om de aarde en onderaan nog net een stukje van de zon terwijl in de oorsprong een oog (dat van Newton?) ons aankijkt vanuit de ruimte.

Vanwege de uiterst kleine waarde van G (nl. 6,67 × 10-11 Nm2/kg2)  is de (door gravitatie veroorzaakte!) aantrekkingskracht tussen twee personen van, zeg, ieder 60 kg die vlak bij elkaar staan in vrijwel alle gevallen totaal verwaarloosbaar: die kracht is kleiner dan …

Maar die berekening kunnen we met een gerust hart overlaten aan onze leerlingen. Niet waar?

________________________________________________________________________________________

Oktober 2017: De eerste wet van Newton 

Een lichaam waarop geen enkele kracht wordt uitgeoefend, is ofwel in rust of het beweegt met constante snelheid in een rechte lijn.

Galileo Galilei zei het al (“Verder merken we op dat elke snelheid die aan een bewegend lichaam is verleend onveranderd gehandhaafd blijft zolang de uitwendige oorzaken van versnelling of vertraging worden weggenomen”) maar toch staat deze traagheidswet bekend als de eerste wet van Newton. Isaac Newton (1642-1727) is namelijk degene geweest die de verstrekkende gevolgen van de wet als eerste goed heeft begrepen. Newton werd geboren in het jaar dat Galileo overleed. De waarnemingen en conclusies van Galileo over de bewegingen van lichamen zijn door Newton samengevat in drie wetten die hij in 1687 heeft gepubliceerd in het boek Philosophia Naturalis Principia Mathematica, kortweg de “Principia” geheten. Natuurlijke filosofie is wat we tegenwoordig natuurkunde noemen en in zijn boek presenteert Newton de wiskundige onderbouwing van met name de dynamica, de krachtenleer. Volgens de eerste wet van Newton verandert de snelheid van een lichaam uitsluitend ten gevolge van een kracht. Er waren dus geen engelen of geesten nodig om de hemellichamen in beweging te houden: als er in de ruimte niets is om ze te stoppen dan blijven ze vanzelf in beweging.

De afwezigheid van externe invloeden is in de bovenste helft van het schilderij weergegeven door een volledig zwarte achtergrond. Links een voorwerp in rust (vraag aan de leerlingen: hoe kun je dat zien? Kun je dat wel zien?) en rechts datzelfde voorwerp eenparig bewegend. In de onderste helft links een mogelijk gevolg van de aanwezigheid van een kracht: een verandering van de snelheid van het voorwerp zodat het nu sneller of langzamer gaat. Rechts een ander mogelijk gevolg: een verandering van de richting waarin het voorwerp beweegt.

In een brief aan Robert Hooke in 1676 erkende Newton dat ook veel anderen een belangrijke bijdrage hadden geleverd aan de wetenschap toen hij schreef: “Als ik verder heb kunnen kijken dan andere mensen, is het omdat ik op de schouders stond van reuzen”. Daarom is onderaan op de afbeelding zijn hoofd nog net te zien. Het portret is gebaseerd op een schilderij uit 1702 van Sir Godfrey Kneller. Newton (met pruik!) was toen zestig jaar oud. De Principia is in de loop der jaren in veel talen vertaald en in 1999 verscheen zelfs nog een compleet nieuwe vertaling in het Engels. Een Nederlandse vertaling is echter bij mijn weten nooit verschenen en daarom tot besluit nogmaals de eerste wet maar nu in de nieuwe Engelse vertaling van I. Bernard Cohen en Anne Whitman:

Every body perseveres in its state of being at rest or of moving uniformly straight forward, except insofar as it is compelled to change its state by forces impressed.

________________________________________________________________________________________

September 2017: De wet van Pascal

De druk die wordt uitgeoefend op een vloeistof in een vat dat volledig is gevuld, plant zich onveranderd in alle richtingen voort. 

Ondanks het feit dat een groot deel van Blaise Pascals korte leven (1623-1662) was gewijd aan theologie en zelfonderzoek is Pascal er toch in geslaagd veel bij te dragen aan de wiskunde en de natuurwetenschap. Net als zijn zus Jacqueline was Blaise een wonderkind maar terwijl de talenten van zijn zus voor de wereld verloren gingen omdat ze intrad in een klooster publiceerde Blaise al op zestienjarige leeftijd zijn eerste boek over wiskunde. Drie jaar later vond hij een rekenmachine uit die kon optellen en aftrekken door middel van tandwielen. Bij zijn onderzoek van vloeistoffen ontdekte hij in 1653 dat de druk die op een afgesloten hoeveelheid vloeistof wordt uitgeoefend gelijkmatig en onveranderd in alle richtingen wordt doorgegeven. Dat staat nu bekend als de wet van Pascal en het vormt de grondslag voor de hydraulische pers: de druk veroorzaakt door de kracht die door een klein gewicht op een klein oppervlak wordt uitgeoefend (rechts in de afbeelding) is ook aanwezig onder het grote oppervlak aan de linkerkant zodat dus een kleine kracht in staat is een groot gewicht omhoog te duwen. De demonstratie in de klas van de wet m.b.v. het midden boven afgebeelde toestel is altijd een groot, zij het ook zeer nat, succes.

Samen met Fermat hield Pascal zich bezig met vraagstukken die naar hem waren opgestuurd door iemand die veel geld verloren had door te wedden op de uitkomst van het gooien van dobbelstenen. Die samenwerking leidde tot het opstellen van de moderne theorie van de kansberekening. De dobbelstenen in de afbeelding vormen de zijkanten van de driehoek van Pascal, een zodanige rangschikking van getallen dat elk getal de som is van de twee direct daarboven liggende getallen. In 1654 ontsnapte Pascal ternauwernood aan de dood toen de paarden van zijn rijtuig op hol sloegen en daarop besloot hij de rest van zijn leven te wijden aan religieuze en filosofische geschriften waaronder zijn beroemde Pensées. Wellicht zijn meest bekende uitspraak, die bovenaan staat afgebeeld maar die overigens niets van doen heeft met de natuurwetenschap, betreft de neus van Cleopatra. Een deel van die fraaie neus ontbreekt bij het standbeeld van Cleopatra dat te vinden is in het Rosicrucian Egyptian Museum in San Jose in de VS en dat hier fungeert als de zware last die moet worden opgetild door de hydraulische pers.

________________________________________________________________________________________

Juni 2017: De valwet(ten) van Galileo    

De afstanden die worden afgelegd door een lichaam dat vanuit rust valt met een eenparig versnelde beweging verhouden zich tot elkaar als de kwadraten van de tijdsintervallen die behoren bij die afstanden; in een omgeving waarin geen weerstand is vallen alle lichamen met dezelfde snelheid.

Zo, maar dan in het Italiaans, heeft Galileo Galilei (1564 – 1642) het geformuleerd in zijn boek “Discorsi e dimostrazioni matematiche intorno à due nuoue scienze”, ofwel kortweg “Twee nieuwe wetenschappen”. Vanwege zijn problemen met de Romeinse Inquisitie na de publicatie in 1632 van “De dialoog over de twee voornaamste wereldsystemen” lukte het Galileo niet zijn nieuwste boek gepubliceerd te krijgen. Uiteindelijk werd het in 1638 in Leiden uitgegeven door Lodewijk Elzevir. Tegenwoordig worden de conclusies en stellingen van Galileo over de beweging van vallende lichamen in natuurkundeboeken zelden als “wetten” gepresenteerd  maar een persoon als Galileo Galilei die vaak wordt omschreven als de grondlegger van de moderne natuurkunde verdient natuurlijk een naar hem genoemde wet.

Het vraagstuk van de versnelde beweging heeft wetenschappers beziggehouden sinds de tijd van Aristoteles (384 – 322 v.Chr.) die had beweerd dat zware voorwerpen altijd sneller vallen dan lichte voorwerpen. Aristoteles kwam tot die conclusie door te filosoferen maar Galileo liet zien dat je door te experimenteren tot heel andere resultaten komt.

Volgens Galileo is een beweging die vanuit rust begint eenparig versneld als de snelheid in gelijke tijdsintervallen met dezelfde hoeveelheid toeneemt. En omdat, zeggen wij Galileo na,  het boek van de natuur is geschreven in de taal van de wiskunde krijgen we dan: v = at (v = snelheid, a = versnelling en t = tijd). Als we de afgelegde afstand van het vallende voorwerp x noemen, kunnen we de wet van Galileo schrijven als x = ½at2 en op die manier, als een bewegingsvergelijking, maken leerlingen op de middelbare school kennis met de valwet. In een vacuüm vallen alle voorwerpen met dezelfde snelheid. Een fraaie demonstratie daarvan werd in 1971 op de maan gegeven door de Apollo 15 astronaut David Scott die voor het oog van de camera een veer en een hamer liet vallen. (YouTube: Apollo 15 Hammer-Feather Drop). Op het schilderij heb ik dat rechts afgebeeld. Links, waar er wel luchtweerstand is, valt het veertje lang zo snel niet. Veel mooier nog dan het bekijken van de video is het schouwspel van het vallende veertje en kogeltje in de valbuis. Eerst met lucht (OK), dan zonder (Wow!) en dan weer met (Aaah).

De getallen in het midden zijn (via Scoop) afkomstig uit de aantekeningen van Galileo. Het is maar goed dat de meester de laatste waarde heeft bijgesteld (na een nieuwe meting of …) want de oorspronkelijke waarde was wel iets te laag. En de parabool? Die verwijst naar een ander citaat uit Galileo’s boek: “Een projectiel dat onderhevig is aan zowel een eenparige horizontale beweging als aan een natuurlijke versnelde verticale beweging beschrijft een halve parabool”.

________________________________________________________________________________________

Mei 2017: De wet van Archimedes

Zoals in het vorige nummer van NVOX was te lezen zijn beeldende kunst en natuurwetenschap, of liever schilderkunst en natuurkunde altijd de twee constanten geweest in mijn werkzame leven. Niet zo vreemd dus dat ik op een gegeven moment, nu dertien jaar geleden, op het idee kwam om beide liefdes te combineren, om “natuurkunde te gaan schilderen”, wetten van de natuurkunde om precies te zijn. Op een handzaam formaat, 25 x 25 cm, zodat ik de schilderijtjes gemakkelijk mee kon nemen naar school en geschilderd met acrylverf want dat droogt veel sneller dan olieverf. Dat waren dus de randvoorwaarden, nu nog het experiment zelf. Het eerste jaar heb ik veertien wetten geschilderd en inmiddels staat de teller op 53. Ruim drie jaar geleden ben ik gestopt met lesgeven om me volledig aan de beeldende kunst te kunnen wijden. Maar de natuurkunde is zeker niet uit beeld verdwenen. Om te beginnen: De wet van Archimedes. In de woorden van Schweers en Vianen (mijn oude natuurkundeboek van de middelbare school) luidt die als volgt: “Wanneer een lichaam in een vloeistof is gedompeld ondervindt het hiervan een opwaartse kracht die gelijk is aan het gewicht van de vloeistof die door dat lichaam is verplaatst.” Archimedes die in bad zit en dan plotseling een helder idee krijgt, uit het bad springt en de straat op rent onder het uitroepen van “Eureka!” (ik heb het gevonden!). Dat is het beeld dat veel mensen hebben als ze de naam Archimedes horen. Nu was het in de tijd van Archimedes (287 – 212 v.C.) minder ongebruikelijk dan heden ten dage om in je blootje de straat op te gaan maar ook toen liep niet iedereen altijd naakt rond. Over Archimedes deden veel verhalen de ronde (zo ook over zijn vergeetachtigheid) en het is maar de vraag of ze wel allemaal op waarheid berusten. Sensationeel was de ontdekking van het principe van de opwaartse kracht zeker wel. In de afbeelding werkt de opwaartse kracht van het water op een massa van 1 kg. Omdat de dichtheid van ijzer bekend is, kan het volume ervan worden uitgerekend en dat is dan tevens het volume van het verplaatste water. Daarmee kan dan de opwaartse kracht berekend worden en dus ook het schijnbare gewicht dat we zien op de weegschaal. Een aardige opdracht voor de leerlingen zou kunnen zijn: heeft de schilder zijn werk wel goed gedaan?  Maar wacht eens even, de weegschaal bevindt zich zelf ook deels onder water en dus … Dat kan aanleiding zijn voor een leuke discussie in de klas.

________________________________________________________________________________________

April 2017: Uit de klas in de kunst

(Onderstaand verhaal is geen column van mijn hand maar het interviewverslag dat Coen van der Kamp heeft geschreven en dat is gepubliceerd in NVOX nr.4 van april 2017 over mijn overstap van het leraarschap naar de beeldende kunst.)

Natuurkundigen hebben weliswaar de naam creatief te zijn, maar je verwacht toch niet dat ze hun huis in Afrikaanse kleuren rood, groen, geel en zwart schilderen. Wim Reimert deed dat en meer nog: op zijn garagedeur in Leeuwarden prijkt een afbeelding van een bijna levensgrote olifant. Ook het interieur verraadt een niet alleen  kunstminnende maar ook kunstzinnige inslag van de bewoners en een onmiskenbare band met Afrika.

Drie jaar geleden zette Reimert een opmerkelijke stap in zijn carrière. Hij koos ervoor een punt te zetten achter zijn natuurkundeleraarschap en fulltime kunstschilder te worden. Zo’n beslissing neem je natuurlijk niet in een opwelling. Hij groeide ernaar toe.

Doorgeven van verworvenheden 

“Ik studeerde in de jaren ’70 natuurkunde in Groningen. Toen al had ik voor de kunst kunnen kiezen zoals mijn jongere broer dat deed. Maar de kracht waarmee het onderwijs me trok was veel sterker. En als je dan het onderwijs in gaat, dan kun je het beste natuurkunde studeren. Dat is het mooiste vak.”

Tijdens die Groningse jaren leerde hij zijn vrouw Elske kennen met wie hij zich na zijn afstuderen liet uitzenden naar Zambia, zij als tropenarts en hij als docent natuurkunde. Daar beleefde hij zes prachtige jaren: “weliswaar grote klassen maar de leerlingen hingen aan mijn lippen en er was een cultuur met een enorm respect voor de docent. Bij terugkeer in Nederland vielen de Hollandse mavo- en havo klassen me dan ook rauw op de maag. Het was moeilijk om mijn onderwijsidealen te blijven koesteren. Ik vind het prachtig om onze verworvenheden door te geven aan volgende generaties maar dan moet de ontvangende partij wel enigszins bereid zijn daar open voor te staan”. Gelukkig duurde deze bezoeking slechts twee jaar en kreeg hij de mogelijkheid zijn carrière aan de Internationale School in Haren voort te zetten. Omdat hij daar verwend werd met heel kleine klassen – de grootste bestond uit veertien leerlingen en de kleinste uit één –  werd hem alle gelegenheid geboden om heel persoonlijk met zijn leerlingen en de natuurkunde om te gaan. In de vierentwintig jaar dat hij aan deze school verbonden was, kreeg hij bovendien alle kans om zich meer en meer aan zijn hobby te wijden: het schilderen. “In het schilderen voelde ik me vrij en hoefde ik niet iets aan anderen door te geven. Schilderijen hebben geen boodschap, ze lokken hooguit een reactie uit.” Ondertussen beviel het lesgeven hem uitstekend en werd de natuurkunde steeds belangrijker voor hem. Niet alleen omdat hij met zijn vak zijn leerlingen wist te motiveren en te inspireren maar ook omdat in zijn schilderijen de natuurkunde een grote rol ging spelen. Veel van zijn werk verraadt dan ook zijn achtergrond als fysicus.

Carrièreswitch

Nadat hij op het dak van zijn garage een atelierruimte had laten bouwen en op de garagedeur een olifant had afgebeeld, begon zijn werk als kunstschilder serieuzere vormen aan te nemen. Tijdens surveillance-uren  ontstonden vaak ideetjes en schetsen die dan thuis in het nieuwe atelier werden uitgewerkt. Hij nam schilderijen mee naar school om er met leerlingen over te kunnen praten. Hij maakte schilderijen over de wetten van Newton waar zoveel over te vertellen viel dat ze een didactische functie kregen. Hij maakte schilderijen die de esthetiek van de natuurkunde laten zien en tegelijkertijd een discussie opgang brachten. Zijn leerlingen prezen zich gelukkig met een kunstschilder als docent al was het alleen maar om de prachtige tekeningen die hij op het bord achterliet. “Zo leerde ik mijn leerlingen op een creatieve manier met de natuurkunde om te gaan en liet ik de eeuwenoude band tussen kunst en wetenschap zien.”

Naast het leraarschap volgt Reimert meerdere cursussen en sluit zich aan bij een kunstenaarskring in zijn regio. Uiteindelijk, drie jaar geleden, op zijn eenenzestigste, maakt hij de onvermijdelijke carrièreswitch. Hij zegt zijn baan als leraar op en wordt  fulltime kunstschilder. Met nadruk zegt hij “niet omdat ik genoeg had van het onderwijs, maar ik had de ambitie om meer te doen met de kunst.”

Hij heeft nu een heel ander leven: niet meer het sociale gebeuren van de school maar een solitair bestaan in zijn atelier. “Dat onderga ik blijmoedig.” hij zou niet terug willen naar zijn school, “al mis ik wel het contact met mijn leerlingen. Dat was altijd inspirerend. Nu ga ik om met kunstenaars: chaoten in vergelijking met onderwijsgevenden, maar zelfs dat bevalt me. Inmiddels ben ik bestuurslid van een kunstenaarsvereniging.”

De natuurwetten

Bij het afscheid van zijn school heeft hij een bundel van 24 schilderijen met een korte uitleg samengesteld. Elk schilderij vertelt iets over een natuurwet. Inmiddels is er een tweede bundel over 24 natuurwetten verschenen. Het zijn met name fysici die zich voor deze schilderijen interesseren. Dat is niet zo verwonderlijk. Het mooie plaatje waar de niet-natuurkundige door wordt aangesproken is voor de natuurkundige bovendien een herkenning. Reimert is blij dat hij op deze manier een band met zijn vak is blijven houden. Als hij met een nieuw schilderij begint, leest hij zich eerst in zodat hij vertrouwd is met de betreffende wet. “Uitgangspunt is de wet. Daar houd ik me aan. De vrijheden die ik me als kunstenaar veroorloof, liggen uitsluitend op het kunstzinnige vlak. Anders zou ik met zo’n wet aan de haal kunnen gaan. De wet legt me dus beperkingen op. Vaak moet ik zelfs schilderen met de rekenmachine in de hand. Zo verlang ik van mezelf dat het kwadratische verband in de gravitatiewet van Newton ook echt kwadratisch weergegeven wordt. Alles moet kloppen. Ik kan mezelf wel de haren uit het hoofd trekken als achteraf blijkt dat iets niet klopt. Zo heb ik een schilderij over de wet van Archimedes: een weegschaal onder water met een massa van 1 kg erop. Ik heb precies uitgerekend hoeveel de weegschaal moet aanwijzen maar er geen rekening mee gehouden dat de weegschaal zelf ook gedeeltelijk onder water staat. Ik kan het me niet veroorloven de weegschaal maar een willekeurige waarde te laten aanwijzen. De wet moet kloppen. Afgezien van deze beperking, biedt elk schilderij me gelukkig ook voldoende vrijheden om me artistiek te uiten, bijvoorbeeld in de keuze van de kleuren.”

NOOT

Meer informatie over Wim Reimert, zijn schilderijen, zijn exposities en zijn bundels 24 laws of physics is te vinden op zijn website: wreimert.nl.

In de komende nummers van NVOX zullen meer schilderijen uit de serie Wetten van de natuurkunde  van Wim Reimert gepubliceerd worden.

________________________________________________________________________________________

Januari 2017: Dubbelinterview

In november vorig jaar werd ik benaderd door Gwendolyn van Essen uit Groningen met de vraag of ik er iets voor voelde om door haar geïnterviewd te worden. Ik kende Gwendolyn als beeldend kunstenaar en medelid van de kunstenaarsvereniging FRIA maar zij bleek nog veel meer kwaliteiten te hebben. Afgestudeerd in geschiedenis is ze vervolgens steeds verder opgeschoven in de richting van de kunst maar daarnaast zingt ze ook klassieke aria’s en schrijft ze teksten. In die laatste hoedanigheid verzorgde ze een rubriek in de weekkrant Ons Haren getiteld ‘Kunst Actueel’. Daarin deed ze verslag van ontmoetingen met beeldend kunstenaars die op de een of andere manier een relatie hadden met het dorp Haren. Omdat ik, voordat ik me full-time beeldend kunstenaar ging noemen, 24 jaar physics teacher was geweest op de ISG, de International School Groningen, die verbonden is aan het Maartenscollege in Haren, was die relatie duidelijk aanwezig. Bovendien was ik in de ogen van Gwendolyn als beeldend kunstenaar kennelijk interessant genoeg om in haar rubriek belicht te worden.

Het was een genoeglijke middag tegen het einde van november en we hebben gesproken over van alles en nog wat. Het leek me voor Gwendolyn nog een hele toer om daar later thuis een mooi samenhangend verhaal uit te destilleren. Tijdens het gesprek bleek dat zij zelf ook een band had met het Maartenscollege en wel als oud-leerlinge. Ze was daar al weer weg voordat ik in 1989 begon met lesgeven op wat toen nog het Maartenscollege International School heette en ze zat nog niet op school toen ik midden jaren zeventig als aankomend leraar natuurkunde daar mijn hospiteerstage deed. Toen ik Gwendolyn aan het einde van de middag terugbracht naar de trein was ik benieuwd hoe snel ze haar verhaal op papier zou krijgen en welke van de talloze foto’s die ze had gemaakt in mijn huis en atelier ze zou gebruiken als illustratie.

Ik hoefde niet te lang te wachten voordat ik van haar bericht kreeg maar het was niet echt het bericht waarop ik zat te wachten: “De krant stopt ermee! Te hoge kosten.” Daar ging mijn kans om mijn bekendheid in Haren uit te breiden tot buiten de grenzen van het schoolterrein. Gwendolyn liet nog weten dat ze zou proberen het interview elders onder te brengen maar dat is tot nu toe voor zover ik weet nog niet gelukt.

En dus was het een aangename verrassing toen ik van de redactie van het maandblad NVOX het verzoek kreeg voor een interview. Eerlijk gezegd was het geen totale verrassing want ik had het tijdschrift benaderd met een voorstel voor een nieuwe rubriek over mijn geschilderde wetten van de natuurkunde. NVOX is het blad van de NVON, de Nederlandse Vereniging voor het Onderwijs in de Natuurwetenschappen, en dat leek mij wel een mooi podium voor een serie verhaaltjes met een plaatje over telkens een andere wet uit de natuurkunde. Geschilderd door een voormalig natuurkundeleraar, ook dat nog. Over zo’n nieuwe rubriek in hun blad moest de redactie nog even nadenken maar een interview met een oud-leraar natuurkunde die zijn baan opgaf om beeldend kunstenaar te worden zagen ze wel zitten.

Het gesprek vond half januari plaats en ook nu weer kwamen er veel zaken aan de orde. Anders dan in het eerste, niet verschenen, interview lag nu de nadruk meer op het natuurkundeonderwijs dan op de beeldende kunst maar dat was natuurlijk niet zo verwonderlijk. Het gaf mij weer eens de gelegenheid – en nu voor een groter publiek –  te verkondigen wat volgens mij de belangrijkste taak is van het onderwijs: het doorgeven van de door vorige generaties verworven kennis en vaardigheden aan een nieuwe generatie zodat die daarop verder kan bouwen aan de toekomst. Hoe die toekomst eruit gaat zien wordt pas duidelijk als het zover is. Pretenderen dat we nu al de leerlingen kunnen leren wat ze in de nog onbekende toekomst zouden moeten weten is volgens mij een foute benadering. Geen onderwijs 2032 dus maar onderwijs nu. We moeten de jongelui nu de gereedschappen leren gebruiken waarmee ze straks hun eigen toekomst kunnen scheppen. Wat dat betreft ben ik in de laatste jaren van mijn onderwijscarrière sterk beïnvloed door de opvattingen van Frank Furedi, hoogleraar sociologie in Kent, zo prachtig opgeschreven in het boek Wasted, Why Education Isn’t Educating (London, 2009). Een echte aanrader voor iedereen die het onderwijs een warm hart toedraagt.

Ik heb het uiteindelijke interview nog niet in druk gezien maar NVOX is al aan zijn 41ste jaargang toe en ik heb er alle vertrouwen in dat het voorlopig nog wel even blijft bestaan. En die rubriek over de wetten van de natuurkunde? Die wilde de redactie wel een kans geven.  Wordt vervolgd dus.    wim

________________________________________________________________________________________

November 2016: Is er iets gebeurd dan?

Geen deadline deze keer, die ik moet halen want het blad waarvoor ik de columns schreef bestaat niet meer. Is het een zachte dood gestorven of was het een brute moord door krachten sterker dan die van de redactie? Daarover verschillen de meningen. Maar feit blijft dat het podium waarop ik vier maal per jaar mijn schrijfkunsten kon vertonen, een podium met de fraaie naam TOUCHÉ, is ingestort.

Wat belet mij echter om net te doen alsof er niets is gebeurd en gewoon door te gaan met mijn schrijfsels? De stukjes worden dan wel niet meer gedrukt op hoogglanzend papier maar hier, in dit hoekje van mijn webstek, kunnen ze evenzogoed nog geplaatst en gelezen worden. Het zal wel minder over volleybal gaan, denk ik zo, want de noodzaak daartoe is verdwenen.

Nu ging het in het verleden ook vaak over heel andere zaken dan volleybal en dus is de overgang eigenlijk niet eens zo heel erg groot. Ik merk het vanzelf wel of de schrijflust mij op een volleybalspoor zet of dat het een geheel andere kant op gaat. Richting schilderen bijvoorbeeld of beeldende kunst in het algemeen. Zou daarover, na alles wat erover gezegd en geschreven is nog iets nieuws te melden zijn? Tussen haakjes, over van alles en nog wat is meestal wel een toepasselijk citaat te vinden van Albert Einstein maar in het 550 tellende boek The Ultimate Quotable Einstein (New Jersey: Princeton University Press, 2011) is over kunst vrijwel niets te vinden. Noch in de Index of Key Words, noch in de Subject Index komt het woord ‘art’ voor. Slechts één opmerking vond ik desondanks en die had betrekking op literatuur: “They [works of art] furnish me with happy feelings of an intensity that I cannot derive from other sources.”

Grappig genoeg sluit die opmerking wel mooi aan bij een lijstje dat ik ooit heb opgesteld van de verschillende vormen van kunst. Uitgangspunt was het idee dat kunst emoties kan opwekken. Moet opwekken, moet je misschien wel zeggen. Echt goede kunst laat niemand onberoerd terwijl slechte kunst, nou ja, die is gewoon beroerd. Overigens is dat natuurlijk een hoogst persoonlijk oordeel: wat de een hartstikke goed en prachtig vindt, kan in de ogen van iemand anders van nul en generlei waarde zijn. Sterker nog, wat heel veel mensen op enig moment schitterend vinden, kan vele jaren later worden afgedaan als pure kitsch. Zie bijvoorbeeld de wisselende waardering voor het werk van de schilder Alma-Tadema (1836-1912). Bij leven hooggeprezen, na zijn dood verguisd en nu weer in genade aangenomen. Door velen, niet door iedereen. Maar dat terzijde.

Terug naar de verschillende vormen van kunst. Welke kunstvorm is het best in staat te emotioneren? Dit is mijn lijstje:

  1. Film, 2. Literatuur, 3. Toneel, 4. Fotografie, 5. Dans, 6. Figuratieve beeldende kunst, 7. Beeldhouwkunst, 8. Abstracte beeldende kunst.

Let op, dit is dus geen waardeoordeel over wat volgens mij de beste vorm van kunst zou zijn en wat er daarna komt maar louter een lijstje met een rangorde van kunstvormen die mij een traan kunnen ontlokken of mij anderszins kunnen beroeren. En als je nu zegt dat het lijstje niet uitputtend is omdat er nog vormen van kunst zijn die ik niet heb genoemd (design bijvoorbeeld, en architectuur of mode) dan heb je helemaal gelijk. Maar je moet toch ergens een streep trekken en de niet genoemde vormen van kunst staan wat mij betreft achter die streep.

Bij het zien van een film moet ik regelmatig een traantje laten of raak ik zelfs opgewonden en dat gebeurt soms ook bij het lezen van een boek. Het bekijken van een abstract schilderij daarentegen of een non-figuratief beeld leidt bij mij zelden of nooit tot het aanraken van een gevoelige snaar. Begrijp me goed, er zijn abstracte schilderijen die ik erg mooi vind maar daar blijft het dan ook bij: mooi. Erg decoratief, denk ik er dan soms achteraan. Ik raak niet aangedaan en schiet niet vol bij het zien van, ik noem maar wat, Untitled (Violet, Black, Orange on Gray) van Mark Rothko, vorig jaar nrothkoog te bewonderen in het Gemeentemuseum Den Haag. Ik stond erbij en keek ernaar maar voelde niets. Dat kan anders want zelf zei Rothko ooit: “The fact that people break down and cry when confronted with my pictures show that I can communicate those basic human emotions … the people who weep before my pictures are having the same religious experience I had when painting them. And if you say you are moved only by their color relationships then you miss the point”. Dan zat ik er wel helemaal naast want zelfs de kleurverwantschappen vermochten me niet te beroeren. Die mogelijkheid was zelfs nog niet eens bij Mark Rothko opgekomen. Overigens heb ik bij mijn bezoek aan het museum helemaal niemand zien huilen bij een schilderij van Rothko.

Maar zoals gezegd, het is een hoogst individueel lijstje en ik kan me heel goed voorstellen dat het emotionele orgel, om het zomaar eens te zeggen, bij de lezers van dit stukje op een heel andere manier bespeeld moet worden. Geen mens is gelijk tenslotte en smaken verschillen. Zegt een Westvlaams spreekwoord niet: Ieder zijn meug, zei de boer, en hij at paardevijgen.

________________________________________________________________________________________

Mei 2016: Tot slot

Dit is mijn laatste column op het papier van de TOUCHÉ want dat papier bestaat straks niet meer. Niet mijn keus – zoveel zal wel duidelijk zijn – maar de onvermijdelijke consequentie van het verdwijnen van het clubblad. Ik vind dat jammer, heel jammer zelfs, en ik was er graag mee doorgegaan. Stof genoeg, ook na zoveel jaar. Begonnen in het seizoen 2005-06, nu elf jaar geleden dus, is dit de 38ste column in het clubblad van Leevoc. Met vier columns per jaar hadden dat er nu welgeteld 44 moeten zijn maar ik heb een keer een seizoen overgeslagen en een keer slechts twee columns geschreven in plaats van vier. Wie wil weten wanneer dat was, kan terecht op mijn website (www.wreimert.nl) want daar zijn o.a. alle columns te vinden die ik in de loop der jaren voor Leevoc heb geschreven. Ook vind je daar trouwens de Leevoc Calender Girls terug en nog veel meer mooie plaatjes.

Met het verdwijnen van het clubblad, verdwijnt er weer een Column plaatje Volleybal in Beursstukje geschiedenis van het volleybal in Leeuwarden. Zoekend op de site van het Historisch Centrum Leeuwarden kwam ik op pagina 17 van ’t Kleine Krantsje van 29 november 1969 in de rubriek Wie is wie in Leeuwarden? een stukje tegen over ene Paula Terpstra-Wierda die als volleybalster achtereenvolgens speelde bij Boemerang, Lekas en C.J.O. De naam Lekas kende ik nog, die club is een paar jaar geleden opgehouden te bestaan, maar van Boemerang had ik nog nooit gehoord. Die naam kon ik dus toevoegen aan mijn lijstje van verdwenen volleybalverenigingen in Leeuwarden. Op dat lijstje stond al C.J.O. en dit zijn de andere:

Het Westen → Animo, HVC → DHC, in ’99 fuseerden Animo en DHC tot VCL dat op zijn beurt in 2013 met Deto’82 samenging en VC 058 werd. Helios, Rang, SMS, Oldenhove, Postale, Phileon, Ruba Orion en Bilgaard die in ’86 fuseerden tot Orbi dat later opging in VCL. Als laatste kan nu aan dit rijtje worden toegevoegd Bronstars waarvan de laatst overgebleven twee herenteams deels stoppen en deels naar Leevoc gaan. En toen waren er dus nog maar twee over: wij (= Leevoc) en zij (= VC 058). Niet best dus.

Schrijvend aan een column hoop je altijd stiekem dat wat je schrijft aanleiding geeft tot een reactie. Liefst natuurlijk iets in de trant van “Wat was dat weer een prachtig stukje, Wim” maar ook een opmerking als “Wat een gezwets” wordt door mij op prijs gesteld. Want dan weet je tenminste dat het gelezen is en daarvoor schrijf je tenslotte. Nog mooier is het als de column een geschreven reactie tot gevolg heeft, een ingezonden stukje in de clubkrant. Zover is het in al die jaren helaas nooit gekomen. Sowieso zijn de Leevoc-clubbladlezers geen schrijvers gebleken. Verbaal zijn de meesten goed tot zeer goed begaafd, maar ‘scribaal’ houdt het niet bepaald over. Wat dat betreft is het wellicht toch maar goed dat het clubblad gaat verdwijnen. Dan hoef je je ook niet meer schuldig te voelen over het feit dat je nog nooit een stukje eraan hebt bijgedragen.

Zeer weinig tot geen reacties en dus was het telefoontje dat ik begin mei kreeg een grote verrassing. Een mij onbekende man belde mij en vroeg of ik de kunstenaar was van de website wreimert.nl. Dat kon ik beamen waarop hij zei: “Dat bent u toch, op die deken?” Het duurde even voordat ik begreep waar hij op doelde en na wat vragen kwam ik erachter. De man had de column van maart 2014 met als titel “Haarloos volleyballen”gelezen. In die column beschreef ik wat je allemaal tegenkomt als je in Google de zoekopdracht “volleybal is de mooiste sport die er is” intikt. Daartoe aangezet door Google kwam ik toen terecht op de website van een meneer: “Informatieve website over naturisme, sauna, ontharen, massage, tantra, lekker eten, muziek, Linux, LibreOffice, ICT, Volvo, volleybal en bodybuilding”. Vanzelfsprekend een prachtige start van een vrolijke column die ik destijds had opgeleukt met een fotootje van een blote man. En wat bleek: de beller dacht (hoopte?) dat ik het was Column plaatje blote mandie op de deken lag. “Want ja, ziet u, ik ben ook naturist en misschien kunnen we iets afspreken?” Dat had zeker gekund, iets afspreken, zij het dat ik alleen in de slaapkamer en onder de douche bij H4 het naturisme beoefen en derhalve geen belangstelling kon opbrengen voor de wens van de belman. Ik heb hem veel succes gewenst bij zijn verdere zoektocht en de hoorn er weer opgelegd. Dat laatste bij wijze van spreken dan want mijn mobiel heeft veel toeters en bellen maar geen hoorn. En zo leg ik nu ook bij wijze van spreken de pen  neer. Het is mooi geweest al die jaren en wie weet ga ik gewoon door met schrijven maar dan op mijn eigen stek, mijn webstek.

De groeten, wim.

________________________________________________________________________________________

Maart 2016: Mannen en volleybal

Het moest maar weer eens over volleybal gaan in deze column, had ik zo gedacht, en dus tikte ik de volgende zoekopdracht in Google in: “Waarom mannenvolleybal aan populariteit inboet”. Want met die vraag loop ik nu al een tijdje rond terwijl ik een antwoord daarop vooralsnog niet gezien heb. Hoog tijd dus om nu eens serieus op zoek te gaan en omdat tegenwoordig zoeken zo ongeveer synoniem is aan googelen ben ik daar, bij Google dus, begonnen.

Inboeten aan – definitie – Encyclo, was het eerste van slechts vijf (!) zoekresultaten. Dat kon ik gelijk overslaan. De tijd van Afrika is gekomen – VPRO stond op twee: “… Terwijl dammen in Nederland aan populariteit inboet, wordt het in Afrika steeds … Waarom zou je je tanden poetsen voor een partij? Ja, weet …”. Boeiend, ongetwijfeld, maar overduidelijk niet ter zake.

Op drie: Nordic Walking minder populair – Wandelvrouw. “En hoe komt het toch dat zo’n waardevolle manier van lopen aan populariteit inboet?” Ik zou het niet weten, ik wil het ook niet weten maar ik ben er niet rouwig om. Want zeg nou zelf, dat hele gezwaai met twee van die stokken op de openbare weg is nou niet bepaald iets om vrolijk van te worden. Ja, om je vrolijk over te maken misschien maar dat wordt meestal niet bijzonder op prijs gesteld door de noordse wandelvrouwen. Nou vind ik het persoonlijk ook niet een erg opbeurend gezicht als niet meer zo jonge heren en dames met duidelijk zichtbaar overgewicht in fluorescerende sportkleding al hijgend en puffend over straat sjokken (zelf noemen ze het hardlopen …), maar je kunt het die mensen moeilijk verbieden ook al doet het pijn aan de ogen.

Sport is bij het bedrijfsleven onverminderd populair – Sport & Strategie. Mooi, heel mooi zelfs, maar voor mij nog niet eens het begin van een antwoord. En dat geldt ook voor het vijfde en laatste resultaat dat Google mij toont: Chrome evenaart Internet Explorer in populariteit | NU – Het laatste …

Het is duidelijk dat ik zo niet verder kom en dat ik mijn vraag dus anders zal moeten formuleren. “Waarom mannen minder ballen?” bleek een voltreffer maar niet op de manier die ik had bedoeld. Ik weet nu wel dat een man met grotere ballen slechter voor zijn kinderen zorgt en waarom vrouwen vallen op mannen met ballen maar nog steeds niet waarom die mannen – of ze nu grote of kleine testikels hebben – steeds minder met volleyballen in de weer gaan. Maar toen ik van de gewone ballen volleyballen had gemaakt, ging er opeens een wereld voor mij open en kreeg ik op www.volleybalkrant.nl een nieuwsbericht onder ogen van 11 februari 2015: “Aantal leden Nevobo opnieuw gedaald,” las ik daar. “Op 1 januari 2015 telde de bond 114.642 leden, ruim 1000 minder dan het jaar ervoor. De laatste stijging in ledenaantal dateert van 2010. Sindsdien is het elk jaar gezakt en dat is een landelijke trend. Alleen in de regio Zuid is een kleine opleving te zien”. Hoe de verdeling mannen-vrouwen is, heb ik niet kunnen achterhalen. Wel dat de Nevobo de ambitie had om in 2016 10% meer jongens (<18 jaar) in de competitie te laten spelen t.o.v. het seizoen 2011-2012. Maar in het seizoen 2014-2015 zijn 9029 jongens gestart en dat betekent juist een verdere afname. Vergeleken met het seizoen 2011-2012 is dat zelfs een afname van bijna 13%. Terecht stelt de Nevobo dat de ambitie dus voor 0% is gerealiseerd. Alle hoop is nu gevestigd op het product (sic!) Smashball: “In seizoen 2015-2016 zullen er 20 Smashball verenigingen gefaciliteerd worden met een materialenpakket. Zij gaan zorgen voor een structureel Smashball aanbod.” Ik heb geen moeite gedaan om uit te zoeken wat Smashball is of, nou ja, stiekem toch wel even: SmashBall is een volleybalspel waarbij je kunt scoren door de bal hard op de grond te slaan. De bedoeling is om zo hard te slaan dat het andere team de bal niet meer kan vangen. Maar let op: De bal mag een keer op de grond stuiteren, voordat die gevangen wordt! Bij SmashBall mag je smashen, bovenhands serveren, duiken, rollen en nog veel meer. Welk team kan het best smashen en wint de wedstrijd? Dat dus. Ik hoop dat het de jongelui aanspreekt maar of ze daarna ook “gewoon” gaan volleyballen? Ik moet het nog zien.

Al zoekende kwam ik ook tegen dat de Leeuwarder Courant op 4 december 2015, niet zo lang geleden dus, zich de vraag heeft gesteld of “… het mannenvolleybal nog genoeg toekomst [heeft] in Friesland?” Bij mij thuis valt alleen op zaterdag de LC in de bus en 4 december was een vrijdag. Dat had ik dus gemist. Het bewuste artikel droeg als kop “Het Friese volleybal zoekt nieuwe helden” en bleek een bespiegeling te zijn n.a.v. de derby VC058 – VC Sneek in de 2e divisie. Ik begrijp eruit dat het mannenvolleybal onder druk staat door het ontbreken van aansprekende grote namen en door de povere resultaten van het nationale team.  Maar ook door de concurrentie van het wel poheel oude volleyballerspulaire beachvolleybal. Al met al een zeer verhelderend artikel. En omdat er onder de lezers van TOUCHÉ waarschijnlijk wel meer zullen zijn die de LC niet lezen heb ik de redactie gevraagd het bewuste artikel in zijn geheel in dit nummer op te nemen.

________________________________________________________________________________________

December 2015: Wat g… ?

Het overkomt iedereen elke dag talloze keren, dat je je plotseling iets afvraagt waarover je eigenlijk nooit zo hebt nagedacht. Tja, denk je dan, hoe zou dat nou zijn of waarom is dat eigenlijk zo? Een voorbeeld: Kunnen dieren zichzelf herkennen in de spiegel? Ik zou het zo een-twee-drie niet weten maar je kunt daar natuurlijk wel heerlijk over bakkeleien. ’s Ochtends bijvoorbeeld, als je met je eigen kop voor de spiegel staat of ’s avonds na het eten, als je nog even met zijn allen aan tafel zit en het gesprek zwabbert alle kanten op. Of in de kroeg natuurlijk, toch dé plek om lang en breed te ouwehoeren over van alles en nog wat. In diezelfde kroeg is je misschien ook wel eens het volgende opgevallen: als je Spa rood in een glas giet waar je net witte wijn uit gedronken hebt, zie je geen bubbels. Hoe komt dat? Wie het weet, mag het zeggen. Ik heb niet meteen een antwoord klaar maar het zal ongetwijfeld wel iets te maken hebben met het feit dat Spa rood koolzuurhoudend is. En je zou je ook kunnen afvragen of de kleur van de wijn er iets mee te maken heeft. Als je dan toch in de kroeg zit, kun je dat natuurlijk direct proefondervindelijk gaan uitvissen en wie weet kom je dan uiteindelijk tot een bevredigend antwoord. Of niet, maar dan kun je er misschien thuis wel achter komen. Tenminste als je thuis wat boeken hebt staan waarin mogelijk een antwoord is te vinden.
Nou heb ik toevallig wel wat boeken en boekjes in huis die in zo’n geval erg handig zijn. “Vragen die knagen” om maar eens wat te noemen, “Meer dan tweehonderd alledaagse vragen op heldere wijze beantwoord” door Bram Vermeer en Mark Mieras. Het antwoord op de Spa-wijn vraag kon ik daar niet in vinden hoewel het boek een heel hoofdstuk wijdt aan het café: “de plek bij uitstek om de lichtere levensvragen te bediscussiëren. Vragen als: Waarom schuimt mijn flesje bier als ik een klap op de bar geef? Waarom maakt een cappucino-apparaat toch zo’n herrie? En natuurlijk: Waarom word je dronken van een glaasje bier met een rietje?” Wordt allemaal uitgelegd in dit boek en ook waarom de nepvlieg in een urinoir doorgaans links van het midden zit en niet rechts of precies in het midden. Een nepvlieg in een urinoir? Ja, dames, dat hebben wij mannen nodig als we zo nodig moeten.
Op dezelfde plank in de kast het boekje “De ochtend duurt langer dan de avond” met als ondertitel “Waarnemingen van alledag, wetenschappelijk verklaard door de TU Delft”. Zo, dat is mooi. Jammer genoeg geen index, dus dat wordt bladeren. Helaas, niets te vinden over wijn en spa rood. Wel weet ik nu waarom huisvuil ondanks de variatie in samenstelling toch bijna altijd hetzelfde ruikt. De vragen in “De ochtend …” kwamen van lezers van de Telegraaf. Lezers van het blad New Scientist zitten ook vol vragen en die zijn gebundeld in het boek “The Last Word”. Met achterin gelukkig wel een index. Wel een index, geen “wine” en geen “Spa red”. Jammer. “Eureka, het grote weetboek” dan wellicht, of zou dat te oud zijn? Het boek is van 1966 en toen dronk men nog geen spa rood volgens mij. Toch maar even kijken. Nee, nop. Alleen iets over het verschil tussen houtgeest en gedenatureerde alcohol. Dichter bij wijn kom ik niet.
Dan is er nog “1001 Questions Answered About Astronomy”, heel boeiend (1. What is the Sun? The Sun is a star.) zeker, maar nu niet echt van toepassing. Nog één boekje tref ik aan, “De nationale wetenschapsquiz 2. Nog meer vragen & antwoorden”. Het boekje is van 2001 en bevat een compilatie van veel Nationale Wetenschaps Quizvragen. De quiz bestaat nog steeds en is ook dit jaar weer te zien op 24 december om 21 uur op NPO2. Ook hier weer heel veel interessante vragen in het hoofdstuk over “Sport en dope & eten en drinken” zoals “Bij een housparty word je al dansend bloedgeil. Waar zal dan je bloeddruk het hoogst zijn? A. In je hart, B. In je onderbuik of C. In je tenen? Wat blijkt: de drukverschillen die optreden doordat je bloedgeil aan het dansen bent, hebben nauwelijks invloed. De zwaartekracht wel en dus is de druk in je tenen het hoogst. Fijn, en Spa met wijn? We weten het nog steeds niet.
Een verhaal als hierboven kon twintig jaar geleden misschien nog geschreven worden maar tegenwoordig niet meer. Want wat gebeurt er nu als er een vraag gesteld wordt waarop niet meteen een antwoord is? Juist, dan pak je de telefoon en zoekt het op. Of je nu thuis bent of in de kroeg, Google is het antwoord op alle vragen. Meer dan dat zelfs, want Google denkt met je mee. Of liever: Google weet wat we willen weten of denkt te weten wat we willen weten. En dus doet Google suggesties. Ik tik “wat g” en ik lees: wat gebeurt er na de dood, wat gebeurt er als je dood gaat, wat gebeurt er als je ntelefoonschermiet eet, wat geef je iemand die geslaagd is en, tenslotte, wat gebeurt er in september 2015. Dat was een maand geleden. Als ik het nu – begin december – weer doe, lees ik als eerste: wat gaan we eten en vervolgens wat gaan we doen. In het rijtje ook nog: wat gebeurd (sic!) er na de dood. Die laatste vraag blijft veel mensen dus wel erg bezighouden. Dat was niet de vraag die ik wou stellen. Voor mij houdt de wereld op te bestaan als ik er niet meer ben en dan heb ik ook geen vragen meer. Wat ik wel wilde weten was “Wat gebeurt er met al het fruit na afloop van een fruitcorso?” Dat weet ik inmiddels. Dankzij Google. En de ontbrekende Spa-bubbels in het glas waaruit je net witte wijn hebt gedronken? Voor het antwoord daarop moet je nog even wachten want dat is nl vraag 1 van de Nationale Wetenschaps Quiz 2015.

________________________________________________________________________________________

Oktober 2015: Harke zijn vacantie     Bokwerd stempel

In het eerste nummer van het seizoen is het altijd leuk om nog even terug te blikken op de vakantie. De herfst is intussen in alle hevigheid op ons neergedaald maar de herinneringen aan de mooie dagen van de voorbije zomer liggen nog vers in het geheugen. Omdat ik door verheugende omstandigheden de eerste weken van oktober in een ver buitenland heb doorgebracht en daardoor weinig tijd had om een hele column te vullen, heb ik het mezelf deze keer wat gemakkelijk gemaakt met een bestaand verhaal. Een vakantieverhaal, dat dan weer wel. Het is geschreven door Rink van der Velde, de in 2001 overleden Friese schrijver en journalist van o.a. de Leeuwarder Courant. Voor die krant schreef hij onder het pseudoniem Wabbe Wisses Rzn van 1970 tot 1992 wekelijks afleveringen van het weekblad Bokwerder Belang. De oudere lezers van TOUCHÉ zullen hen zich wellicht nog wel herinneren: de markante inwoners van het fictieve dorp Bokwerd: Bote Bijster, de koloniaal, Doeke Vaartjes, de voorzitter van Plaatselijk Belang, de weduwe Fokeltje Snikstra-Wening, schrijver Gosse Ongemak en de plaatselijke agoog drs. Gijsbert Willemoed. Redacteur Wabbe Wisses van het Bokwerder Belang schreef zijn stukjes in een prachtig en enigszins hoogdravend soort van Nederlands, doorspekt met talloze frisismen. Een voorbeeld:
“…dat de lezer moet niet menen, dat wij in dit boekwerk zo maar alles ingezet hebben, aangezien er aksidenten geweest zijn waar een ander niet mee te krijgen heeft en zijn dan ook van bedenken, dat wij het positief benaderen moeten, immers, heden ten dage ligt de wereld er zo heen, dat het raarste gewoon wordt en het gewone raar en ouderwets.”
Prachtig toch? Mijn eerste kennismaking met Bokwerd stamt uit de tijd dat ik in arren moede bij de ouders van mijn vriendin thuis de Leeuwarder Courant ging doorbladeren omdat ik het Fries en/of Stellingwerfs dat overal om mij heen klonk nauwelijks kon verstaan. Dat was ergens in begin 1973. Nu versta ik het prima, dank je, maar de stem van Wabbe Wisses is helaas verstomd. En die klonk zo mooi:

Onze plaatselijke caféhouder Harke Heidstra heeft een week vacantie gehad en was met een motorboot op de Friese meren geweest en dit had maar schoon voldaan, zo verklaarde hij tegenover ons, alhoewel hij nooit verder geweest was als de haven waar hij het boot gehuurd had. Dat was vanzelf aanvankelijk het doel niet, aldus Harke, maar wij hadden de boel nog niet eens te plaats of daar mijgde het heen en wij hebben nooit weer een droge riete gehad. Ik zei tegen Sijke: dit past ons niet, maar als ik bedenk dat bij ons thuis de boontjes in de tuin te verdrogen stonden dan mogen wij niet klagen, want het wordt nu groeizaam weer en zo moeten wij het ook weer bekijken.
Het was maar een kruipintje, dat motorbootje van ons, maar op de kant hadden wij een tent staan voor Uiltje en Iebeltje en die vonden dat wakker mooi, dat Sijke en ik hadden het rijk voor ons alleen. Wel nou, ik moet zeggen dat wij het o zo noflijk hadden. Morgens lang liggen en als dan de regen op de kajuit kletterde was dat erg smuik en Sijke had vanzelf maar een handtast werk te doen, dat om negen uur kroop zij er al weer bij mij onder en zo lagen wij dan tot een uur of half twaalf en dan stuurde Sijke de kinderen om een flauw bijt en wat patat en dan behemelden wij dat met z’n allen in de kajuit en dan had ik in ’t voor een slokje gehad, dat na het eten wilde ik mij wel weer neergeven en Sijke ook.
De kinderen hadden het ook in streken, die zaten de hele dag in de kantine van de jachthaven bij de joekebox en daar was ook een voetbalspel en tafeltennis en zo, die waren daar niet weg te slaan. Wij hebben al nog een dag gehad, dat het middags een beetje droog was en toen zouden wij te varen, maar Sijke zei: wat maalt ons al die drukte, het is een heel spul om weg te komen en wij zien hier al water genoeg, wij blijven hier maar mooi liggen. Ik zeide: Je hebt groot gelijk Sijke, wij hebben op het laatst vacantie. Het werd toen nog wel even broedzig in de kajuit, dat heeft men al gauw als de zon er bij is, maar avonds was het gelukkig weer los en werd het zo koud als roet, dus weer aankruipersweer en daar hebben wij dan ook aardig wat aan gedaan moet ik zeggen. Als men thuis een drukke loopzaak heeft zoals wij, dan komt men daar vaak niet aan toe, ook al omdat wij avonds laat zijn en dan is Sijke nooit zo toeschiets, maar nu hadden wij het aan tijd.
Om kort te kramen, aldus Harke heidstra, wij hebben in tijden zo’n beste vacantie niet gehad en dan moet u mij niet praten over dat reizen in een auto naar het Zuiden, wat wij ook wel gedaan hebben. Zweten als aandragers, avonds opgevreten worden door de neven en altijd die gloeiende zon. Wij lagen nu avonds uit de patrijspoort naar die mooie zwarte luchten te zien en dan kwam er weer zo’n stuiver aan, dat het kletterde en dan klapte de wind tegen ons bootje aan, dat het een lust was. En toen wij thuiskwamen, hadden de boontjes het weer opgered. Aldus Harke Heidstra en zo kan men het dus ook bezien.   Bokwerd onderschrift

________________________________________________________________________________________

Mei 2015: Kleding en sport

Wie wel eens meedoet met een lange-afstand wielerevenement weet dat veel van de deelnemende fietsers zeer kleurrijk gekleed gaan in strak zittende broeken en shirts met daarop overdadige reclame in schreeuwende kleuren. Het doet vaak pijn aan de ogen. En was het nu maar zo dat de lijven die in die strakke kleding worden gestoken een lust zijn voor het oog, dan is er nog mee te leven maar dat is bij toerfietsers vaak absoluut niet het geval. Met name de heren zijn nogal eens ruim bemeten op buikhoogte en door de strakke truitjes is dat voor iedereen prachtig te zien. Hoe dat zo gekomen is dat toerwielrenners menen op dergelijke wijze gekleed door het landschap te moeten koersen, is mij een raadsel maar dat elke sport een eigen kledingmode kent, kan niemand ontgaan.
Voor volleybal is het niet anders. Iedereen denkt dan waarschijnlijk meteen aan damesbeachvolleybal maar ook in de zaal is dat te merken. Vroeger, jongens en meisjes, droegen de vrouwen geen broekjes met pijpen als ze gingen zaalvolleyballen maar strakke, hoog opgesneden broekjes zoals nu bij beachvolleybal. Kijk maar eens naar de teamfoto uit 1979-1980 die te zien is in de eregalerij bij Yvonne Schaafsma op de Leevoc-site. En als je daar bent, kijk dan ook eens bij Roelof de Ruiter naar de foto van het herenteam uit 1975 en verbaas je over de lengte (of liever: “kortte”) van de herenbroekjes. Dat is nu wel anders. Niet alleen bij volleybal maar ook bij voetbal is de broeklengte bij de mannen in de loop der jaren flink toegenomen. Anders dan bij basketbal meende ik mij te herinneren, daar hadden de mannen toch altijd al van die lange korte broeken? Niet dus. Even googlen op “basketbal 1970” leverde o.a. dit plaatje op met als onderschrift “Those Awful 1970’s Basketball Shorts”. Ik zie nu dat de hemdjes tegenwoordig ook wat minder strak worden uitgevoerd dan wat destijds gangbaar was. Niets veranderlijker dan de mode.
basketbalWe keren weer terug naar het volleybal en wel naar het jaar 1998. In december van dat jaar stond op blz.13 van De Volleyballer nr.2 (toen de naam van het clubblad van Leevoc) een artikel met als kop “Volleybal in het nieuws”. Een van de aangehaalde stukken ging over een nieuwe dresscode bij het WK volleybal dat in Tokyo werd gehouden. Als gevolg daarvan kregen vijf vrouwenteams en zeven herenteams elk een boete van 3000 dollar van de FIVB (Fédération Internationale de Volleyball) voor het dragen van kleding die niet voldeed aan de modieus aangescherpte regels. Over de toenmalige baas van de FIVB, de Mexicaan Ruben Acosta, werd gezegd dat hij een man is “who dresses for success and he wants those playing in the sport’s showcase events to dress that way as well”. Zodat de voorgeschreven kleding “designed to make the game more attractive to television, sponsors and advertisers, did bring the championships added exposure — but of a sort that many of the players were uncomfortable with. Often, their skimpy uniforms shriveled with the first bit of exertion.”
Ook nu nog staat er in de spelregels een bepaling over de kleding (4.3.1):
De korte broeken moeten in de Eredivisie een atletische uitstraling hebben voor zowel de mannen als de vrouwen. Mannen: taille en lengte mogen niet los of er onverzorgd uitzien. De binnenbeen lengte mag niet groter zijn dan 10cm. Vrouwen: Het tenue moet de bodylijn volgen, strak in de taille en in de lengte. Binnenbeen lengte mag niet groter zijn dan 5cm of moet opgesneden zijn naar de bovenkant
van het been. Het is de vrouwen toegestaan om een tenue te dragen dat uit één stuk bestaat als dit voldoet aan de voorschriften van de spelregels.
Bij beachvolleybal was tot 2012 bij de dames de bikini verplicht en mocht het broekje maximaal 7 cm breed zijn aan de heupen. Tegenwoordig mogen de speelsters ook kiezen uit een langere broek, tot drie centimeter boven de knie, een shirt met mouwen of een ‘full body suit’, dat het hele lichaam bedekt. Dat laatste was al toegestaan, bij slecht weer dragen veel vrouwen zo’n pak. Het gros van de speelsters op de World Tour komt uit Brazilië, de Verenigde Staten en Europa. Zij hebben al aangegeven niet van de bikini af te willen. Maar de kwalificatie voor de Olympische Spelen van Londen kan dit jaar ook via de vijf Continentale Bekers, waaraan 142 landen deelnemen. “Veel van die landen stellen andere religieuze en culturele eisen. Dus de kledingvoorschriften moesten flexibeler”, zegt een FIVB-woordvoerder.
Tot slot wat citaten uit een artikel in het dagblad TROUW van 20/8/08 over de kleding bij tafeltennis. De aanleiding was het feit dat bij het Olympisch tafeltennistoernooi in Peking er veel lege plekken waren in de sporthal. “Natuurlijk zijn er dan altijd mensen die de oorzaak kennen en onmiddellijk een oplossing aandragen. Volgens de vice-voorzitter van de internationale tafeltennisfederatie, Claude Bergeret, is de sport toe aan een andere, modernere uitstraling. De Fransman heeft daarin zeker geen ongelijk, maar hij denkt het tij wel op een hele bijzondere manier te kunnen keren: de speelsters zouden zich uitdagender moeten kleden. Het is Bergeret waarschijnlijk niet onopgemerkt gebleven dat het beachvolleybal in Peking meer publiek trekt dan het tafeltennis. De schaars geklede speelsters hebben een grotere aantrekkingskracht op toeschouwers dan de vaak in  naomi_yotsumotomannenshirts en -broekjes gehulde tafeltennissters. Klop die stoffige deken uit en gooi het over een andere boeg, is het advies van Bergeret. In meer vrouwensporten is kleding een vaak terugkerend item. Ruben Acosta, de inmiddels afgetreden voorzitter van de internationale volleybalbond, hamerde er ook vaak op dat de speelsters zich meer sexy zouden moet kleden. In de tennissport lijkt een vrouwenpartij soms meer op een modeshow dan op een sportduel.”
Dat het ook bij tafeltennis anders kan bewijst de Japanse speelster Naomi Yotsumoto getuige deze foto.

________________________________________________________________________________________

Maart 2015: Kersen

De laatste vier columns die ik voor de TOUCHÉ heb geschreven gingen over volleybal en/of over Leevoc. Nu is dat natuurlijk niet zo vreemd want de TOUCHÉ is tenslotte de krant van volleybalvereniging Leevoc en dan kun je ook verwachten dat de inhoud over volleybal gerelateerde zaken gaat. Maar teveel volleybal kan ook gaan vervelen, schijnt, en dan is het mooi dat tenminste één pagina in de clubkrant niet over die fantastische sport gaat.
Gelukkig liggen de onderwerpen altijd voor het oprapen. Alles kan aanleiding zijn voor een stukje, dat hoeft echt niet zo moeilijk te zijn. Kijk maar eens naar de columns van Jantien de Boer in de Leeuwarder Courant of van Nynke de Jong in dezelfde krant en op de radio, of van Ate de Jong in de Huis aan Huis. Over dat laatste weekblad, dat bij mij altijd op woensdag op de mat valt, mag ik mij met grote regelmaat verbazen. Niet zelden blijf je na lezing van een verhaaltje in grote verbijstering achter. Hè? Waar slaat dat nou op? Wat een vreemd bericht! Ik geef een voorbeeld, uit de Huis aan Huis van 18 februari. Daarin stond op de pagina Gezondheid & Co (“met informatie over gezondheid in de breedste zin van het woord”) een kort stukje met als kop “Langer slapen door kersensap”. Kort genoeg om hier in zijn geheel over te nemen.

Nieuw Amerikaans onderzoek heeft aangetoond dat de dagelijkse consumptie van kersensap helpt om 84 minuten per nacht langer te slapen. Onderzoekers aan de universiteit van Louisiana lieten zeven volwassenen die kampten met slapeloosheid 0,4 liter kersensap per dag drinken gedurende twee weken. De twee volgende weken namen ze geen sap op maar wel een placebodrankje. Daaruit blijkt dat het sap van deze vruchten leidt tot 84 minuten extra slaap per nacht.

84 Minuten maar liefst, geen 82 of 83, nee 84. Gewoon elke dag bijna een halve liter kersensap drinken en dan pit je ’s nachts na twee weken bijna anderhalf uur langer. Heeft nieuw Amerikaans onderzoek aangetoond. Heel gedegen onderzoek ook, want er deden niet minder dan zeven (7!) volwassenen aan mee en dan mag je gerust spreken van een flinke onderzoeksgroep. Van een controlegroep wordt niet gerept en dat zal de reden zijn dat dezelfde mensen in de twee volgende weken moesten proberen in te slapen met een placebodrankje. En ja, dat lukt dan niet meer als je net gewend bent aan lekker kersensap voor het slapengaan. Dan word je meteen weer 84 minuten eerder wakker dan je gehoopt had. Hebben onderzoekers van de universiteit van Louisiana allemaal voor ons uitgezocht zodat de Huis aan Huis daarover kan berichten.
Nu ben ik zelf gelukkig een volwassene zonder slaapproblemen en word ik altijd pas wakker als de wekker van mijn vrouw afloopt, zodat de dagelijkse consumpte van 0,4 liter kersensap niets uit zou maken voor mijn slaapritme, maar toch lees ik zo’n stukje en dan komen bij mij de vragen. Is dat onderzoek echt zo uitgevoerd? Dat kan toch niet? Als je dochter of zoon op school zoiets bedenkt voor een profielwerkstuk dan wordt je kind misschien nog net niet in het gezicht uitgelachen maar zij of hij krijgt toch wel het dringende advies eerst maar eens een wat gedegener onderzoeksopzet te bedenken. Je kunt je toch niet voorstellen dat de onderzoekers van de universiteit van Louisiana wel wegkomen met zo’n op het oog flut experiment.
Tijd voor een eigen onderzoekje en ik tik in Google “langer slapen door kersensap” in. Ik kom terecht op gezondheidsnet (“nummer 1 in gezondheid”) en lees daar onder de kop “Kersensap als slaapmutsje” dat kersensap een positieve invloed heeft op je nachtrust. Hebben onderzoekers van Northumbria University (hè?) aangetoond. Door 20 gezonde vrijwilligers gedurende 1 week 2x daags 30 ml kersensap of een placebodrankje te laten drinken. Meer vrijwilligers dus, zonder slaapproblemen, die in een kortere tijd minder sap drinken. En wat bleek: de kersensappers bleven 15 minuten langer in bed en sliepen 25 minuten langer. Mooi, maar wel een heel ander onderzoek. Ik zoek verder en vind tenslotte het originele experiment: “For the randomized crossover clinical trial, seven older adults (average age 68) with insomnia consumed 8 ounces of tart cherry juice twice daily for two weeks, followed by a two-week washout period, then a two-week period when another beverage was consumed (placebo)”. De resultaten van het onderzoek zijn op 28 april 2014 gepresenteerd op de “Dietary Bioactive Components: Antioxidant and Anti-inflammatory Effects of Dietary Bioactive Components Section of the annual meeting of the American Society of Nutrition”. Dus toch een hecht doortimmerd onderzoek. Weliswaar slecht samengevat door de Huis aan Huis in Friesland maar wel relevant. Er is geen ontkomen meer aan. Als ik 68 ben en kamp met slapeloosheid en ’s nachts geen lieve vrouw naast me heb liggen om wakker voor te blijven, klok ik twee keer per dag 8 ounces (~ 0,24 L) zuur kersensap weg. En dan blijf ik ’s ochtends na de wekker nog lekker 84 minuten liggen, diep in slaap en dromend van ….

_________________________________________________________________________

December 2014: Volley Techno

Van Albert van Rijs, beter bekend als Appie en vermaard & alom gerespecteerd trainer van zowel H2 als D2, kreeg ik 20 (!) jaargangen van het tijdschrift Volley Techno, vakblad voor de volleybaltrainer, aangeboden. Jij schrijft toch stukjes in de TOUCHÉ, vroeg Appie, misschien heb je er wat aan. Tja, wie weet, dat kan maar zo en dus heb ik het aanbod in dank aanvaard zodat ik nu 13 kg op stevig papier gedrukt technisch volleybalverhaal rijker ben. En een verdwaalde foto uit 2002 van Appie en een mij onbekend manspersoon, staand naast een bootje op een trailer. Mooie foto maar ik heb hem toch maar teruggegeven.
Hoewel er bij mij thuis aardig wat tijdschriften rondslingeren, koop ik zelden of nooit een los exemplaar. En als ik dan al eens toevallig – op een station bijvoorbeeld – oog in oog kom te staan met de rijen schappen vol tijdschriften, verbaas ik mij altijd weer over de enorme verscheidenheid aan titels. Zoveel keus is er, dat hou je nauwelijks voor mogelijk. Probeer dan door de bomen het bos maar eens te zien. Maar toch zul je daar niet de Volley Techno aantreffen. Dat betekent dat er ondanks het waanzinnige aanbod in de kiosk nog veel en veel meer tijdschriften zijn waar een normaal mens geen weet van heeft. En dat doet me dan weer denken aan de “missing words round” in het fameuze programma Have I got news for you? dat elke vrijdag om 10 uur is te zien op BBC1. Op RTL4 is een Nederlandse versie te zien van dit prachtige programma onder de titel Dit was het nieuws, gepresenteerd door Harm Edens met als vaste gasten Thomas Acda en Raoul Heertje. Niet onaardig, dat moet gezegd, maar lang niet zo leuk als het Engelse origineel. Dat programma wordt omschreven als een satirische nieuwsquiz en het gaat er vaak stevig aan toe. Vast onderdeel van de komisch quiz is zoals gezegd de “missing words” ronde waarin de kandidaten koppen te zien krijgen van artikelen uit een krant of tijdschrift waarin een of meer woorden zwart zijn gemaakt. De bedoeling is te raden welke woorden ontbreken en dat levert vaak hilarische suggesties op. Een voorbeeld: Britain’s dullest men …… Oplossing van een van de gasten: rarely get laid in a straight line. Dat was helaas niet correct, het juiste antwoord was pose for 2015 calendar. En dan krijgen we een foto te zien, zogenaamd van september, met daarop de inderdaad nogal saaie Engelse Labour-leider Ed Milliband, tot grote hilariteit van het publiek. De koppen worden o.a. gekozen uit “This week’s guest publication” en dat is dan altijd een tijdschrift waarvan vrijwel niemand ooit heeft gehoord. Zoals bijvoorbeeld The Puppet Master of Pro mobile, the magazine for the mobile DJ. Ook heel mooi The British bricks society magazine (commentaar van the quizmaster: “Full of speculation about bricks but nothing concrete”) en ABC – Antique Bottle Collector (“Smashing, is one of the regular themes on the problems page”). En wat te denken van Mature Times (“It has a healthy circulation unlike many of its readers”) en ESB Newsletter (“Bringing you news from the Earthworm Society in Britain. Unfortunately even if you tear the newsletter in half, it still keeps going”). In dit opmerkelijke rijtje had dus zomaar Volley Techno kunnen staan. En dat dan de quizkandidaten moeten raden wat er was wegegelaten in de kop Wat wordt er gezegd …. in de Nederlandse … waarop iemand roept “tegen zwarte piet in de Nederlandse winkelstraat” denkend dat de kop uit de Telegraaf komt. Terwijl Appie natuurlijk wel weet dat de kop boven een artikel stond in de Volley Techno van september 2014: Wat wordt er gezegd tijdens time-outs in de Nederlandse volleybaltop.
Ja, nu we het er toch over hebben: wat wordt er gezegd tijdens een time-out? In genoemd nummer van het trainersblad kunnen we daarover een vier pagina’s lang verslag lezen van Mark van der Meulen. “Onderzoek naar volleybaltime-outs is nauwelijks voorhanden,” schrijft Mark en “Dat is opvallend gezien de grootte en professionaliteit van een sport als volleybal. De keuze om een scriptie-onderzoek op dit gebied te doen lag dan ook voor de hand. In de afronding van mijn masterprogramma Communicatie- en Informatiewetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik onderzoek gedaan naar time-outs vanuit een conversatieanalytische invalshoek. In dit artikel vind je een kort overzicht van de belangrijkste resultaten van het onderzoek.” Het onderzoek is uitgevoerd door opnames te maken van wat er bij de time-outs wordt gezegd en de teksten daarna woord voor woord uit te schrijven. Dat is gedaan met 49 time-outs en het doel was om te komen tot de ontwikkeling van een begrippenapparaat waarmee coaches over de communicatie in de time-out kunnen nadenken. En is dat gelukt? Dat blijft enigszins onduidelijk. Misschien is de belangrijkste conclusie nog wel dat “als een speler hoort waarom en hoe een instructie uitgevoerd wordt, in plaats van klakkeloos een aanwijzing op te volgen, de kans groter is dat er een gewenste gedragsverandering gerealiseerd wordt”. Daar kon Mark wel eens gelijk in hebben. Aan het eind van zijn verhaal schrijft hij: “Ik hoop dan ook van harte dat dit artikel stimuleert om na te denken over de communicatie in time-outs. Tegelijkertijd hoop ik dat het onderzoek leidt tot vervolgonderzoek op dit gebied, waarbij bijvoorbeeld gekeken kan worden naar non-verbale communicatie in een time-out of naar de effecten van de uitingen van de coach op de spelers”. Vooral dat laatste lijkt mij ook wel zinnig toe want dat is toch wel wat een coach hoopt te bereiken met een time-out: dat zijn woorden enig effect hebben op de speelwijze van de spelers. Tot slot twee fragmenten van geregistreerde gesprekken. Allereerst een zogenaamd probleem-account gevolgd door een oplossing:
Coach: het enige waar ik vin dat we nog wat meer uit kunnen halen is onze verdediging. daar vallen nog wat te makkelijk balletjes op de grond en dat is toch even een vorm van agressiviteit hoor dat is gewoon de bal willen – willen pakken. Einde citaat. De bal willen pakken, daar gaat het om, dat heeft deze coach goed begrepen. Het tweede fragment komt uit een (tja) monologische time-out met transitiemarkering:
Coach: hee mannen we moe- …. we moe- in deze fase moeten we ervoor waken dat we met andere dingen bezig gaan. Einde citaat. Zo simpel kan het zijn.

_________________________________________________________________________

Oktober 2014: Met stikeltrie en froulju moat men tige oppasse

Is het veelbetekenend dat het me pas achteraf opviel toen ik (gelukkig net ná de hevige bui) naar huis fietste, dat bij de ALV van Leevoc vooral mannelijke leden acte de présence gaven terwijl achter de bestuurstafel slechts één man had plaatsgenomen naast vier – dat moet gezegd – prachtvrouwen? In de zaal was de verhouding precies andersom: (ruim) vier maal zoveel mannen als vrouwen. En dat terwijl Leevoc toch zes vrouwenteams heeft naast vier van de mannen. Ik moest daar heel diep en heel lang over nadenken, of die rolverdeling iets te betekenen had. De fiets is daar overigens een prima vervoermiddel voor, om na te denken terwijl je rijdt, en zeker als je alleen rijdt. In de auto moet je toch wat meer je gedachten bij de weg en het overige verkeer houden. Op de fiets kan het vaak geen kwaad je gedachten te laten afdwalen, met name ’s nachts niet. De afstand van Rengers naar Camminghaburen bleek echter niet lang genoeg om tot een helder inzicht te komen en ook naderhand, na er nog eens goed over te hebben nagedacht, kwam ik er niet uit.
Dat het me niet meteen was opgevallen, en niemand niet denk ik want niemand maakte er een opmerking over, betekent volgens mij dat men het kennelijk niet meer zo opmerkelijk vindt dat een club bestuurd wordt door merendeels vrouwen. Prima toch, zal men zeggen als je ernaar zou vragen. Waarom ook niet? Dat kunnen de dames heel goed, zeker zo goed als de heren, en daar ben ik het van harte mee eens. Maar waarom zitten er in de zaal dan niet meer vrouwen? Vier, als ik goed geteld heb, en dat is ongeveer 7% van het aantal dat er had kunnen zijn. Bij de mannen was dat percentage ruim 40%. Dat lijkt me toch een significant verschil. Maar wat significeert dat dan, ben je geneigd te zeggen als significeren een bestaand werkwoord zou zijn, wat het niet is. Als nog geen 10% van de Leevoc-dames haar gezicht laat zien op de algemene ledenvergadering, mag je dan concluderen dat er aan de betrokkenheid van de dames bij de club nog wel wat te verbeteren valt? Dat lijkt me evident maar de vraag is dan natuurlijk waarom die betrokkenheid zo gering is.
Voordat er naar de mogelijke achterliggende oorzaken gezocht kan worden, moet je eerst vaststellen of het altijd al zo geweest is of dat de ALV van 2014 in dat opzicht afwijkend is. Dat is na te gaan aan de hand van de notulen en dat heb ik gedaan voor de vier voorgaande jaren. Als ik het aantal aanwezige mannen (exclusief bestuursleden) deel door het aantal vrouwen (idem) dan ziet het resultaat er zo uit:
2010: 1,5, 2011: 1,7, 2012: 2,3, 2013: 2,1, 2014: 4,8

Conclusie: Er komen altijd al meer heren dan dames naar de ALV (gemiddeld bijna tweemaal zoveel) maar dit jaar wel heel erg veel meer. En dan niet omdat nu plotsklaps meer mannen hun gezicht laten zien maar vooral omdat dit jaar meer vrouwen nu juist hun gezicht niet hebben laten zien. Waar zou dat aan liggen? Toegenomen moederschap wellicht? Ik doe maar een gok want weten doe ik het niet. Dat nu lijkt mij een schone taak voor het bestuur. Het valt niet te ontkennen dat er binnen dat bestuur zeer veel expertise aanwezig is op het gebied van het vrouw-zijn en dus zou je mogen verwachten dat het bestuur de aangewezen instantie is om uit te zoeken waarom de ALV zo weinig aansprekend is voor de dames van Leevoc. Als het de vrouwelijke leden van het bestuur lukt te achterhalen wat de oorzaak is dan acht ik ze ook wel in staat hun seksegenoten te overtuigen van het nut en de noodzaak van het bijwonen van de ALV. En dan kan het plaatje er volgend jaar heel anders uitzien met een scherpe piek bij 2014 en een hele lage waarde bij 2015. Een mooie taak voor een mooi bestuur.

Tja, toen had ik nog wat ruimte over. Dat overkomt me niet vaak. Meestal loopt het schrijven van de column wat uit de hand en moet ik achteraf gaan schrappen om het stuk behapbaar te maken. Want het schijnt dat men tegenwoordig geen lange lappen tekst meer kan verteren. Kort en krachtig is het devies terwijl ik meer iemand ben die houdt van wijdlopig en breedsprakig. In Deventer, waar ik vandaan kom, kennen ze het woord nöhlen in de betekenis van uit de nek kletsen, zeuren of drammen. Lig niet zo te nöhlen, kun je daar horen zeggen tegen iemand die voor de zoveelste keer hetzelfde verhaal vertelt. Vandaar dat ik er nu maar een punt achter zet. De kop van dit verhaal was in het Fries, het eindigt in het Dèmters: Kom d’rin, dan ko’j d’roet kiek’n en daar ben ik het helemaal mee eens. Ja juus!

________________________________________________________________________________________

Mei 2014: A New Set of Calendar Girls

Twaalf geschilderde en gefotografeerde dames van Leevoc, gekleed in een niemendalletje of soms dat zelfs niet, in de etalage van Intersport Luxen aan de Nieuwestad in Leeuwarden. Dat vraagt om uitleg of op zijn minst enige toelichting hoe dat zo gekomen is. Nou zo.
Het verhaal begint natuurlijk twee jaar geleden toen bij een aantal leden van Leevoc het idee werd geboren om een kalender te gaan maken en vervolgens te verkopen om met de winst zowel een goed doel te steunen alsook de clubkas te spekken. Op die kalender zouden twaalf bekoorlijk dames moeten komen te staan, meer of (liefst) minder gekleed zodat het aan de ene kant lastig werd de ogen ervan af te houden en het daarentegen makkelijk werd de portemonnee te trekken. Aan bekoorlijke dames heeft Leevoc – zoals algemeen bekend – bepaald geen gebrek dus die waren gauw gevonden. Het goede doel ook: dat werd de Bas van de Goor Foundation, een stichting wiens missie het is “de kwaliteit van leven van mensen met diabetes te verbeteren door middel van sport en bewegen”. Binnen een jaar waren er 600 kalenders verkocht en kon Bas van de Goor € 5000 bijschrijven op de rekening van zijn stichting. Zelf had ik meteen al twee kalenders aangeschaft (en later, bij het 40-jarig jubileumfeest nog eentje als cadeautje voor een teamgenoot maar die was er, zo hoorde ik achteraf, niet zo blij mee), twee dus: één voor in de studeerkamer en één voor in het atelier. Zo kon ik zowel bij mijn lesvoorbereiding en nakijkwerk als bij het schilderen genieten van een prachtig uitzicht. En niet slechts één uitzicht, maar wel twaalf verschillende uitzichten die stuk voor stuk een prachtig stuk natuur lieten zien. Ja en dan is het ook niet vreemd dat op enig moment, bijvoorbeeld als je net een nieuw, nog maagdelijk wit doek op de ezel hebt gezet, en je de inspiratieknop op maximale sterkte hebt gedraaid, min of meer als vanzelf het plaatje van de maand op het doek verschijnt. In mijn rijke fantasie dus, nog niet concreet maar toch, het idee was geboren. Dát zou ik gaan doen: alle twaalf Leevoc-dames schilderen op doek. Of op paneel, heel groot. Of toch maar klein en in olieverf. Acryl kan ook, dat gaat sneller. Je ziet, tussen “van plan zijn” en “’t is klaar” zitten nog heel wat stappen die genomen moeten worden en zo duurde het nog tot eind 2013 voordat ik wist hoe ik het zou aanpakken. Op kleine doekjes van 18 x 13 cm en in acrylverf.
Op 3/12/13 kocht ik bij Met Verve op het Vliet de twaalf doekjes en een paar weken later moest Marianne, de “playmate” van januari, er als eerste aan geloven. Op dat moment wist ik nog niet wat ik met haar zou doen als ik haar eenmaal geschilderd had. Wel wist ik dat het volleybalnet dat ze achter haar rug vasthield niet mee zou verhuizen naar de nieuwe geschilderde omgeving. Maar toen ik haar zo met lege handen op het doek zag staan, wist het echter meteen: ze had natuurlijk een grote slang vast, een giftige cobra zelfs, maar die kon geen kant op in de stevige greep van Marianne. Was Adam destijds niet met Eva getrouwd maar met Marianne, dan had de slang geen kans gehad met zijn gladde praatjes en leefden we nu nog in het paradijs. Door de komst van de slang werd de achtergrond een bush en door de bush werd het roze lingeriesetje een panterprintje. Zo gaan die dingen. Op de voorlaatste dag van 2013 was het schilderijtje af en de beurt aan Aimee. Die ging het circus in, met tattoo maar zonder fluitje. In de plaats van de scheidsrechtersstoel kwam een trapeze, ze was duidelijk klaar voor de grote sprong. De kleedkamer waar Marloes elk jaar weer in maart haar truitje uittrekt (voor wie? zo vroeg ik me af) werd een gele kamer met twee ingelijste heren die in spanning afwachten wat er gaat gebeuren. Hoever zou ze gaan? De netpaal die Jechonja zo bevallig streelt, is scheef gezakt en een boom geworden, waarschijnlijk een tademaboom aan de bast te zien. Een boom van een kerel dus eigenlijk. Marrit heeft haar kousen uitgetrokken (helaas alleen de kousen) en is met grote stappen op pad gegaan om ergens te gaan soppen en er eens flink de bezem door te halen. Opgeruimd staat netjes, je ziet het haar denken. Terwijl Sandra in juni nog lekker op het strand lag te chillen, zwiert ze nu als een struise Jane aan de staart van een of ander reusachtig beest door de jungle. Ik hoor het Marco al zeggen: “Me Tarzan, you Jane”.
We zijn nu halverwege het jaar en dus is het niet vreemd dat Cindy alles op zijn kop zet, inclusief haarzelf. Ik was blij dat ze haar bikinitopje aanhield zodat alles netjes op hun beider plaats bleef en ik niet mijn lieve vrouw hoefde te vragen op de kop en ongekleed aan een rekstok te gaan hangen zodat ik de fraaie boezempartij natuurgetrouw kon afschilderen. In augustus kwam met Dietrix alles weer op zijn pootjes terecht, hoewel één pootje door Dietrix toch nog niet is losgelaten. Daar is dus duidelijk iemand beentje gelicht. Dietrix zal wel weten wie. Linda had in september, de maand waarin ik zelf jarig ben, weinig om het lijf en dat heb ik met plezier zo gelaten. Ik vond het een prachtig beeld om naar te kijken, letterlijk zelfs. Wie die Leevoccer was, vroeg Linda mij, die vent met nr.8 die zo verlekkerd staat te kijken? Ik zou het niet weten want ik had inmiddels al Jolanda uit de kleedkamer gehaald en in de bergen neergezet. Het drinkflesje heeft ze laten liggen maar de dromerige blik is gelukkig gebleven.
In het atelier is het nu half maart maar op de kalender zijn we al in november en ligt Sacha op de (v)loer. Dat ligt niet fris. Vloeren in sporthallen blinken niet uit in properheid en het leek mij daarom een goed idee Sacha wat lucht te geven. Ik ben er nog steeds niet achter waar zij op terecht is gekomen. Het lijkt wel een soort 8-baan en zo te zien ligt het niet echt lekker. Maar de krant heeft het wel gehaald want op 7 mei stond rechtsboven op pg.11 van de Huis aan Huis: “Volleyball Calender Girls in de etalage bij Intersport Luxen” met daarnaast de afbeelding van Sacha. Nog een maand te gaan: december, met de voorzitter van Leevoc. Dat was ze nog niet in 2012 maar wel nu. Op de knieën en recht van voren, weing verhullend ook en goed te zien door de spotlight in de verder donkere zaal. Anja moest naar buiten, de frisse lucht in, dat wist ik zeker en wat ze daar dan ging doen, kon ik altijd later nog bedenken. Het werd een paal op het strand aan de zee, zo blijkt, maar waarom dat en niet iets anders? De fantasie, mevrouw, meneer, dat doet de fantasie, die gaat soms met je op de loop. Of hebt u daar geen last van?
Het was 23 maart toen Anja met speels gemak over haar strandpaal sprong, bijna drie maand nadat Marianne en haar slang de bush in waren gegaan. De New Set of Calendar Girls was af en ik was er dik tevreden mee. Dat gevoel wilde ik graag met anderen delen en mijn eerste gang was naar een galerie hier in de stad. Tenslotte de plek waar schilders hun kunsten plegen te vertonen. Geen kunst, was het harde oordeel, althans niet passend in onze galerie. Dat viel tegen en ik vermoedde eenzelfde reactie als ik bij andere galeries zou aankloppen. Maar wat dan? Ik wou toch heel graag mijn dames laten zien aan zoveel mogelijk mensen. Waarom geen etalage, dacht ik toen, dat heb ik ook al eerder gedaan. In 2009 bijvoorbeeld bij het etalageproject “Meer dan mooi alleen” in leegstaande winkelpanden in de binnenstad van Leeuwarden, en dat leverde ook toen altijd leuke reacties op. De etalage van een sportzaak was de volgende gedachte want de link met sport was evident. Tja, en dan kom je al snel uit bij Leevoc-partner Intersport Luxen. Een afspraak met Gerrit Jan Faber van Luxen was snel gemaakt en zijn reactie op mijn voortsel was enthousiast en zonder voorbehoud: “Dat gaan we doen!”. Zodra de etalage vrij was van Intersport-verplichtingen konden de Leevoc-vrouwen erin. In tweevoud: de foto’s van Sander Versteeg (die ik per mail hiervan op de hoogte had gesteld) naast de schilderijen van mij. Op 28 april heb ik met Babette Faber de etalage ingericht en tot mijn en Intersports grote genoegen trekt het schouwspel veel bekijks.
Tot slot, want de schoorsteen moet ook blijven roken, nog niet alle schilderijen zijn verkocht. En, dat had ik nog niet vermeld, het schilderijtje is bevestigd op een zwart paneel ter groote van een A3 met daaronder een complete set kalenderblaadjes. Dus net als het origineel ook prima te gebruiken als verjaardagskalender. Overigens zijn ook de originele kalenders nog steeds te koop, nu voor het luttele bedrag van €10. Bestellen kan via de website van Leevoc.

________________________________________________________________________________________

Maart 2014: Haarloos volleyballen

Altijd verrassend: een zoekopdracht intikken in Google en kijken wat ervan komt. Ik tik “volleybal is de mooiste sport die er is” en wat blijkt: dat is exact de tekst op een promotiefolder van de Nevobo. Op zich natuurlijk niet vreemd dat de volleybalbond vindt dat volleybal de mooiste sport is die er is maar wel grappig dat de bond nu net precies die tekst als kop op een flyer zet. De tweede hit is een verslag op de website van een volleybalvereniging uit Goirle (vlak onder Tilburg) met de opmerkelijke naam Redkey Goirle (rode sleutel?) waarin een anoniem persoon beschrijft hoe hij ertoe gekomen is om te gaan volleyballen. De titel van zijn verhaal: “Volleybal … de mooiste sport ter wereld!” Waarom dat zo is, moet je zelf maar gaan lezen.
In het gastenboek van volleybalvereniging OKV ’71 (in, jawel, 1971 afgesplitst van een algemene sportvereniging en verder gegaan onder de naam “Oefening Kweekt Vaardigheid” – het is maar dat je het weet) vond Google een berichtje van ene Walter. Vier jaar geleden (!) op zondagavond 21 februari 2010 schreef deze Walter het volgende: “Volleybal is natuurlijk de mooiste sport die er is. Maar check ook http://www.rrch.nl Hardlopen in Harmelen wordt mogelijk als we maar voldoende animo hebben!” Daar heeft Walter een punt volgens mij en ik ben dus maar snel de genoemde URL gaan checken maar helaas: “Firefox kan de server op www.rrch.nl niet vinden”. En wie of wat rrch is, ben ik ook niet te weten gekomen. Er is een Red River Community House in New Mexico (VS) maar daar moet je vast niet zijn als je wilt gaan rennen in Harmelen, halverwege tussen Woerden en Utrecht.
Een hele mooie suggestie van Google was de website van Joop Letteboer. Joop brengt nl. heel wat zaken bij elkaar die je op het eerste gezicht niet meteen met elkaar in verband zou brengen. Oordeel zelf: “Informatieve website over naturisme, sauna, ontharen, massage, tantra, lekker eten, muziek, Linux, LibreOffice, ICT, Volvo, volleybal en bodybuilding”. Als je deze zin een paar keer hardop leest, ontstaat vanzelf een beeld van Joop Letteboer: een stevig gebouwde, zonverbrande, gladde en glimmende man met kort geknipt haar, de koptelefoon losjes om de nek en leunend tegen een zwarte Volvo V70. Dat laatste blijkt niet helemaal te kloppen. Joops Volvo is wel zwart maar het type is S40. 2.0i 16V Exclusive Line uit 1996 schrijft hij erbij. En Joop zelf? Klopt mijn vermoeden over zijn uiterlijk een beetje? Ik vind een knop “Foto’s” die mij brengt naar een pagina met afbeeldingen van de Volvo en ook van een vakantie op Le Couderc, een naturistencamping in de Dordogne, Frankrijk. Ik zie Joop zijn caravan, de caravanstalling, het restaurant, het sanitairblok, het omringende landschap, het huis van Olivier, maar waar is Joop zelf? Of, wacht even, daar zie ik toch wat liggen. En jawel “Joop geniet heerlijk bloot van de Franse zon”. Zo te zien klopt mijn beeld van de man wel redelijk hoewel de kale kruin mij toch wat tegenvalt. Of zou Joop dat bedoeld hebben met “ontharen”? Daar is op zijn webstek vast wel wat meer over te vinden.
Aha, ik zie het al: “Sinds 2007 ben ik een zogeheten smoothie”. De meeste mensen zullen net als ik bij smoothie denken aan een lekker fruithapje met ijs of yoghurt maar volgens Joop is een smoothie een naturist die zich heeft ontdaan van zijn lichaamsbeharing. “Het scheren van mijn lijf onder de douche is een bijna dagelijkse gebeurtenis geworden. Het is heerlijk om geschoren te zijn. Sinds 2010 laat ik me ook harsen en waxen”. Als ik op zijn aanraden verder lees, waarJoopom ik mij zou moeten laten ontharen, ontwaar ik zowaar een rijtje met zulke grote voordelen dat ik jullie die niet wil onthouden.
1. Het ziet er mooier uit
2. De huid voelt heerlijk glad en zacht aan
3. Een schoon en fijn gevoel
4. De penis lijkt groter
5. Betere hygiëne
6. Fijnere seks
Ik heb meteen even gezocht op “mannen waxen in Leeuwarden” en tot mijn grote vreugde gezien dat ik vlakbij huis in Camminghaburen terecht kan bij schoonheidsinstituut Deborah dat ook mannen graag afhelpt van ongewenste begroeiing. Dat kan behalve met waxen ook met IPL: Intense Pulsed Light, maar dan ben ik voor een paar blote billen wel € 250 kwijt, nog eens 150 – 250 euro voor een blote borst en eenzelfde bedrag voor een kale onderbuik. Alles bij elkaar wel veel geld om je slurfje wat langer te laten lijken. Ik denk dat ik het nog even in beraad houd voordat ik zo diep in de (overigens dan wel geheel gladde) buidel tast.
Ik ga nog even terug naar Joop want ik weet nog niet wat hij over volleyballen te melden heeft. “Ik ben gek op sport. Volleybal vind ik de mooiste sport die er is”. Waarom verrast mij dat niet meer? Maar wacht eens even, wat lees ik nu? “Na het seizoen 2005/2006 ben ik met volleyballen gestopt in verband met mijn opleiding sportmassage en het volgen van andere massagecursussen en –opleidingen”. Wat is dat nu Joop? De mooiste sport die er is inruilen voor een workshop tantramassage? Het wordt tijd om afscheid te nemen van deze gladjakker en terug te keren naar mijn eigen behaarde teamgenoten.

________________________________________________________________________________________

December 2013: Ja, nee, geen mening.

Een voxpopje, zo noemen ze dat bij de nieuwsberichten op radio en televisie. Heb ik ooit eens ergens gelezen. De stem van het volk, “vox populi” in het Latijn, moet worden gehoord. Altijd, is nl. belangrijk. En dus wordt er een verslaggever op pad gestuurd die zich met de microfoon in de aanslag posteert in een drukke winkelstraat en willekeurige voorbijgangers aanschiet met de vraag: “Wat vindt u daar nu van?” “Het KNMI heeft voor morgen een weeralarm afgegeven, code oranje, vindt u dat terecht?” En hup, daar komt het antwoord al van meneer zus of mevrouw zo. Niet dat een van hun beiden ooit meteorologie heeft gestudeerd of zelfs maar in de vrije tijd een cursus weersvoorspelling heeft gedaan bij Piet Paulusma, nee gewoon onbevangen en fris van de lever reageren. Dat is het beste. “Het KNMI had er beter aan gedaan niet zulke alarmerende berichten de wereld in te sturen. Het valt toch altijd tegen zo’n storm. D’r waaien hier en daar wat pannen van het dak of er gaat ergens een boom om, maar dat gebeurde vroeger ook en toen hadden we nog geen code oranje. Dus.” Ja, dus? Waarom moet ik weten wat mevrouw x of meneer y uit z vinden van de al of niet terechte waarschuwing van het al meer dan 150 jaar oude en zeer gerenommeerde weerkundige instituut? Omdat, zo is tegenwoordig de algemene opvatting, elke mening telt. “Ja, zo denk ik erover, dat is mijn mening. Dat vind ik nou eenmaal en mijn mening is toch net zo veel waard als die van iemand anders? Kennis van zaken? Nee, daar doe ik niet aan, daar heb je alleen maar last van.” Gewoon, recht voor zijn raap en niet gehinderd door enige kennis van zaken je mening geven, daar gaat het om. Dat je ook wel eens kunt kiezen voor “geen mening” is voor de meeste mensen geen optie meer. Bijna iedereen vindt altijd overal wel wat van.
Nergens wordt dat beter geïllustreerd dan op radio 1, de nieuwszender van de publieke omroepen. “Het nieuws van alle kanten,” zoals ze zelf tig maal per dag roepen. Elke dag twee keer kunnen de luisteraars bellen en hun mening geven over een stelling. ’s Middags om half twee in het programma Stand.nl met Jurgen van den Berg en ’s avonds om half zeven met Joost Eerdmans in het programma Avondspits. Een paar weken geleden mochten in dat laatste programma de mensen reageren op de volgende opvatting van presentator Joost van WNL, de stem van Wakker Nederland, roeptoeter van rechts zoals hij zelf zegt: “Waren we maar net zo voorbereid op terreur als op de storm.” Ene meneer Kornelis belt op en mag zijn zegje doen in de uitzending: “Helemaal mee eens, meneer Eerdmans, want de grootste terreur komt uit Brussel.” Pardon? Brussel? Ja, dat krijg je als je iedereen de gelegenheid geeft zijn ideeën te spuien of je nu wel of geen verstand hebt van het onderwerp in kwestie. Dan roep je maar wat en dat is toch goed, want elke mening telt, nietwaar?
Op 9 september mochten de luisteraars reageren op: “Culturele hoofdstad Leeuwarden gaat ons allemaal veel meer kosten dan het oplevert!” Een van de bellers die avond is ene Ferd Crone uit Leeuwarden. Vraag van Joost: “Weet u wie het dit jaar zijn, culturele hoofdstad van Europa?” Geen vreemde vraag. Antwoord van meneer Crone: “Ja dat is, de belangrijkste is Marseille, waar nu ook ongelooflijk veel gebeurt.” “En?” vraagt Joost, “Niks is een garantie voor succes,” is het antwoord, “ook bij ons.” “Nee precies, maar er is nog een plaats, hè? Marseille en?” “…. Eh …eh… nou d’r zijn er heel veel … elk jaar zijn er twee steden in Europa die aan de beurt zijn …” Meneer Crone weet het niet maar dat is kennelijk geen belemmering om zich in de discussie te mengen. Genoeg hierover.*)
We maken even een bruggetje naar het voetbal via de stelling “De KNVB doet voldoende om geweld op de amateurvelden terug te dringen” die de radioluisteraars van Stand.nl op 3 december van commentaar mochten voorzien (want het was toen precies een jaar geleden dat een grensrechter overleed na excessief geweld op het veld). Beller Richard is het er wel mee eens maar vindt toch dat de bond soms te ver doordraait. Een trainer of coach die protesteert tegen een foute beslissing van de scheidsrechter wordt daarvoor twee weken geschorst. “Dat is toch niet normaal?” Dat wou Richard even kwijt en van Jurgen van den Berg mag het. “Uw mening telt,” zo kondigt hij zijn programma altijd aan. We zijn bij het praten over voetbal, volgens mij het toppunt van inhoudsloos gezwets. Voor de wedstrijd (en dan heet het voorbeschouwing) is de conclusie na twintig minuten kwebbelen meestal: de bal is rond. Tijdens de wedstrijd (dan noemen we het commentaar) is het soms wel handig want dan weet je wie er aan de (ronde) bal is. Maar dan na de wedstrijd. Eerst de spelers die allemaal exact dezelfde mediatraining hebben gehad en stuk voor stuk in staat blijken te zijn om zonder ook maar met de ogen te knipperen minutenlang aan het woord te zijn zonder iets zinnigs te zeggen. Daarna de deskundigen in de nabeschouwing. Vaak ex-voetballers die dus ook mediagetraind zijn en ook dan is de conclusie meestal: de bal was rond.
Mijn stelling van de week, lieve lezers, is simpel: praten over sport is als bladeren vegen in de storm, een zinloze bezigheid. Sport is om te doen, erover praten is onzinnig. Zo denk ik erover maar wat vindt jij ervan? Geen mening is geen optie, stuur je ja of nee naar redactie@leevoc.nl.
*) Košice in Slowakije is de andere culturele hoofdstad in 2013.

________________________________________________________________________________________

Oktober 2013: Opruimen … … of toch maar niet?

Eindelijk eens je bureau opruimen. Nu ik na de zomervakantie niet meer terug hoef naar mijn werk op school in Groningen, geen lessen meer hoef voor te bereiden of practicumverslagen hoef na te kijken, is er eindelijk gelegenheid om de stapels papieren, briefjes, aantekeningen en lijstjes die zich in de loop der jaren op mijn bureau verzameld hebben eens op te ruimen. Al die briefjes met ideeën voor een les of een practicum of een demonstratieproef, bijzondere uitspraken die je wou onthouden, eigen gedachten die je ooit te binnen schoten en de moeite waard leken om te bewaren, aantekeningen over van alles en nog wat, raadsels en wiskundige problemen, citaten, krantenartikelen , te-doen-lijstjes, lieve briefjes van je dochters, en nog heel veel meer. Die lieve briefjes blijven natuurlijk bewaard, maar de rest?
“Winnaars krijgen uiterlijk 4 oktober persoonlijk bericht”, in 2012. Niets gehoord, dus dat kan zeker weg. Een blaadje van de poëziekalender van 2009 met daarop het gedicht Zeeroep van J.Slauerhoff (die – zoals alle Leeuwarders en praamvaarders wel weten op de Voorstreek heeft gewoond in het pand van de nu failliete meubelzaak Slauerhoff). De dichter dicht over niet teruggaan naar zee maar “De winter in ’t ommuurde stadje blijven” bij de vrouwen: “En langzaam werden mij hun willige lijven / Vertrouwd als vroeger vaak bezeilde kusten”. Ach, wat een prachtig beeld. Zonde om weg te doen.
Een briefje met raadsels: je hebt 9 ballen waarvan 1 zwaarder dan de rest. Je mag 2 x wegen met een balans. Wat doe je om de zware bal te vinden? Komt vast nog wel eens van pas. Maar geldt dat ook voor de rechthoek met zijden a en b waarvan de omtrek (2a + 2b) numeriek gelijk is aan de oppervlakte (ab) en waarbij a en b gehele getallen zijn? Twee oplossingen heb ik al: 3 & 6 (want 2×3 + 2×6 = 18 = 3×6) en 4 & 4 (want ga maar na) maar zijn er nog andere oplossingen? Toch nog maar eens over nadenken.
Wat is dit: “Hoe ouder je bent, hoe gauwer je gaat”? Wie heeft dat nu weer gezegd? Dat kan ik wel op de achterkant schrijven van een ander bewaard blaadje van de poëziekalender. Dat scheelt weer een papiertje. Op de voorkant het gedicht 65+ van Victor Vroomkoning: “Ze laten je vaker zitten / in trein en bus. Meisjes / zijn in je nabijheid / onbeschaamd zichzelf. / Je dochter danst met jou / in plaats van andersom. / Erecties zitten je minder / in de weg. Groeiende / kaalheid scheelt veel / kapperspraat. Bij rampen / redden ze je na kinderen / en vrouwen. Er hoeft / geen werk meer voor de / dood. Binnenkort weet je / of God bestaat.” Zou het? Ik zit zelf meer te denken aan: “Men zegt dat ik dood ben, maar ik weet van niks”.
Wat een sombere gedachten allemaal. Is er niet iets vrolijkers? Hier, wat te denken van: “We all know that light travels faster than sound. That’s why certain people appear bright until you hear them speak”. Heeft Einstein ooit gezegd. Ook mooi, een uitspraak van de filosoof Herman de Regt in De Volkskrant van 24/12/11: “It’s good to be open-minded, but not so open-minded that your brains fall out”. Allemaal van het citatenstapeltje. Ook eentje van mezelf: “Stelligheid is mij vreemd, een slag om de arm is wat ik het allerliefste houd”. Maar nu ik erover nadenk …
Een artikel uit de International Herald Tribune van 30 augustus 2012. Zeker uit het vliegtuig meegenomen na de vakantie. De overpeinzingen van een docente Engels die “at the tender age of 59 years and 11 months” besloot “to slip away from my teaching post.” Ik had toen nog een jaar te gaan maar behoor inmiddels zelf tot de door Joy Kündig-Manning beschreven categorie van “retired teachers”. Het was geen vrolijk verhaal, zie ik nu (“the main social problem with the word ‘retired’ is that it really means ‘old’.” En “But the fact remains, most people who work live; all people who retire die.”) en ik vraag me af waarom ik het destijds heb uitgeknipt. Weg ermee dus. Opgeruimd staat netjes. Ik ben trouwens helemaal niet gepensioneerd, vind ik zelf. Ik geef weliswaar geen les meer maar er blijft nog genoeg over. Meer dan genoeg zelfs, met de beeldende kunst op de eerste plaats. Ik snap niet dat ik überhaupt ooit tijd heb gehad om voor de klas te staan. Waar haalde ik die tijd dan vandaan?
Nog een kalenderblaadje, van de Taalkalender uit 1993. Over de spelling van het Engels. Op 2 december 1936 zei het kamerlid Hendrik Moller: “De minister zal misschien bekend zijn met de eigenaardige geschiedenis van de Nederlander die Abel heette, en die zich in Londen vestigde. De Engelsen zagen zijn naam geschreven en noemden hem Ebel. Toen dacht hij: als ze mij Ebel noemen, dan zal ik Ebel schrijven, maar toen noemden ze hem Ibel. Weer dacht hij: als ze mij Ibel noemen, dan schrijf ik Ibel, maar nu noemden ze hem Aibel. Hij gaf de moed niet op en dacht: als ze mij Aibel noemen, dan schrijf ik maar Aibel. Toen noemden ze hem echter weer Ebel, waarna hij de moed opgaf.”
Ik niet, ik ga door want er valt nog veel op te ruimen, zie ik wel. Een Boomerangkaart met een cartoon van Hein de Kort. Zegt een klant in de boemerangwinkel tegen de verkoper: “Deze heb ik hier gekocht .. maar ik hoef ‘em niet meer”. Zegt de verkoper: “Dan moet u ‘em weggooien”. Klant: “Jij werkt hier nog niet zo lang hè ..” Schitterend, die gooi ik natuurlijk niet weg.

________________________________________________________________________________________

Mei 2013: Dansen op Ameland: Fria over zee

“Je bent van harte uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de opening van de expositie op vrijdag 26 april. Joris Collier zal op bijzondere wijze een openingsact verzorgen en daarmee deze 3e tentoonstelling feestelijk openen.”
Zo stond het in de mail en de expositie die geopend zou worden was “Fria over zee”: Vijftien leden van FRIA, een Friese vakvereniging van beeldend kunstenaars, exposeren een selectie van hun werk op vijf locaties op Ameland. Als één van die vijftien zou ik daar natuurlijk bij moeten zijn maar op vrijdags geef ik normaal gesproken les in Groningen, dus dat zou lastig worden. Gelukkig hielp het toeval mij dit jaar een handje want de eindexamenkandidaten van de school hadden die vrijdag uitgekozen voor de traditionele eindexamenstunt en daarmee kwamen alle lessen die dag te vervallen. Ik kon over zee naar Ballum, naar het pleintje tegenover hotel Nobel waar de openingsact zou plaatsvinden. “Omdat,” zo was ook in de uitnodiging te lezen, “Ameland alleen per boot te bereiken is, hebben we voor het openingsmoment rekening gehouden met de boottijden. Er gaat een (OV) bus vanaf de boot naar Ballum.” Om drie uur ’s middags zou Joris zijn kunsten gaan vertonen en de boot vertrok om half twee. Mooi.
En dus zat ik vrijdagochtend 26 april om half twaalf op het station in de bus naar Holwerd (als enige overigens en andere passagiers zouden er ook niet bijkomen), mezelf afvragend waarom ik een uur te vroeg van huis was gegaan. Bij aankomst in Holwerd bleek ik geluk te hebben want er ging zowaar een extra boot naar Ameland en ik kon gelijk mee. Zodoende had ik nu op het eiland wel mooi de tijd om te zien of mijn werk in de gangen van het gemeentehuis in Ballum er een beetje mooi bij hing. Dat deed het, evenals het andere werk daar. Zeer de moeite waard, al zeg ik het zelf.
Tevreden kuierde ik op mijn gemak terug naar hotel Nobel en trof daar Joris Collier aan. Midden op het grasveldje stond hij daar, gekleed in een Schotse kilt met koeienvelmotief en bijpassende kniekousen, stevig blazend op een doedelzak, daarbij gadegeslagen door minstens een verbaasde eilander. Hoewel de zon scheen was het best wel koud en omdat er toch nog geen publiek was, stelde ik Joris voor om eerst maar eens bij Nobel binnen te gaan zitten om op te warmen. In de gelagkamer (te mooi woord om niet te gebruiken) troffen we nog een andere “Friaan” met partner en later kwamen daar nog een man/vrouw of vijf, zes bij. Het bier was lekker, de koffie & thee waren warm en buiten was het fris. Maar er moest wel een expositie geopend worden en dus togen we even na drieën in een door Joris gearrangeerde optocht van het hotel naar het 50 m verder gelegen pleintje. In & uit & op de maat van luide doedelzakmuziek. Op het grasveldje aangekomen stelde Joris ons op in een grote kring (voor zover dat gaat met tien mensen) en pakte hij de microfoon. In een karretje achter een gehuurde fiets had hij een hele geluidsinstallatie naar Ballum gezeuld want je doet zo’n openingsact goed of je doet het niet. “Who is hier de alpha-male?” riep Joris in zijn onnavolgbare mengeling van Nederlands en Engels en hij keek mij daarbij doordringend aan. Nu zijn er momenten dat ik mij een heus alfamannetje voel maar huiverend op een frisse aprildag in Ballum is niet zo’n moment. Mijn collega Johan Haantjes liet zich wel vermurwen en hij kreeg prompt een doedelzak in de handen gedrukt met de opdracht te gaan spelen. Tegenstribbelen had geen zin, “Komt allemaal goed,” riep Joris. Want meer dan doen alsof was niet nodig voor de alfaman, de echte muziek kwam uit de speakers van Joris. “Now we gaan dansen!” sprak Joris enthousiast en dus ontvouwde zich het bijzondere schouwspel van een groepje springende volwassenen (en een paar jolige kinderen) op een koude vrijdagmiddag op Ameland, redelijk verbouwereerd aangestaard door twee verdwaalde toeristen.
“Misschien droom ik dit alles wel,” dacht ik toen nog hoopvol maar de foto’s die ik later kreeg toegemaild lieten zien dat het allemaal wel degelijk was gebeurd. Enfin, Fria over zee was geopend en daar ging het om. Inmiddels heb ik daar één schilderij verkocht en zijn de kosten eruit. Als jullie nu de overige werken kopen dan hou ik er ook nog wat aan over. Nog tot 4 juni te zien.

Friaoverzee1Friaoverzee2

________________________________________________________________________________________

Maart 2013: Lijstjes en rijtjes

Scharrelend tussen de hoge kasten met boeken in een tweedehandsboekenwinkel in boekenstad Deventer viel mijn oog op een klein boekje met de curieuze titel “Schotts Curiositeiten”. Ik trok het uit de kast en las op de achterflap: “Ben Schott stelde een boek samen met allerlei relatief nutteloze informatie, die naar inhoud en vorm zo gerangschikt is dat een uitermate grappig en boeiend geheel is ontstaan”. Daaronder de aanbeveling van Stephen Fry: “Een fantastische verzameling trivia. Gezegend zij Schotts Curiositeiten!” Ik was al verkocht voordat ik de prijs had gezien. Het kleine boekje (186 x 115 mm volgens de “specificaties van dit boek” achterin datzelfde boek) moest € 8 kosten maar “Waar vind je op een en dezelfde bladzijde de puntentelling bij golf, de geschiedenis van de hoedenbelasting en de lengte van veters vermeld?” “Alleen in Schotts Curiositeiten kom je de kat van John Lennon tegen, de twaalf werken van Hercules en de gruwelijkste moorden waarmee Miss Marple te maken krijgt.” Zoveel avonden van plezier, daar had ik wel acht eurootjes voor over. In de trein op weg naar Leeuwarden kon het grote genieten al beginnen. Bijvoorbeeld met de lijst van cyberafko’s: acroniemen en afkortingen. WTGP? = Want to go private? LJBF = Let’s just be good friends. RTBM = Read the bloody manual. ROFL = Rolling on floor laughing. YGLT = You’re gonna love this. Enzovoort, enzoverder. Op de pagina met citaten van filosofen las ik: “Daar men niet zo universeel kan zijn dat men alles weet wat van alles te weten is, moet men weinig weten van alles. Want het is veel mooier iets van alles te weten.” Dat heeft Jean-Paul Sartre ooit gezegd en ik weet niet of hij gelijk heeft maar het past wel mooi bij een boekje als dit. “Sumogevechten vinden plaats in een dohyó (ring) en staan onder leiding van een gyóji (scheidsrechter) en vijf andere rechters.” Niet de enige sport die aan bod komt, zo zie ik in de index, ook boksen, cricket, elfstedentochtwinnaars, golf, poker, rugby, schaken, tienkamp, touwtrekken en voetbal hebben een vermelding gekregen. Maar geen volleybal. Jammer, toch een klein minpuntje. Maar gelukkig zie ik nog wel de zeven hoofdzonden voorbijkomen: hoogmoed, gierigheid, onkuisheid, afgunst, gulzigheid, gramschap en luiheid. Heerlijk, een boekje naar mijn hart.
Ik weet nu al waar ik het thuis ga neerzetten (nadat het natuurlijk eerst een hele tijd op het nachtkastje heeft gelegen) en dat is op de plank met andere lijstenboeken. Zoals daar zijn: “De schaal van Richter en andere getallen” (ondertitel: De ontcijfering van alledaagse nummers, cijfers, maten en gewichten) van Mary Blocksma in een Nederlandse bewerking van Hans van Maanen. Daaruit weet ik dat mijn huwelijk nu tussen een robijnen (35) en een smaragden (40) jubileum in zit en dat schuurpapier nr. 120 precies dat aantal korrels per vierkante millimeter telt. Uit “Leef-tijden of hoe lang alles meegaat” (van aardbeien tot zwanen) van Frank Kendig & Richard Hutton heb ik geleerd dat guppies wel zes jaar kunnen worden en dat je met een balpen een lijn kunt trekken van 1300 tot 2500 m lengte. In “The book of lists” van David Wallechinsky, Irving Wallace en Amy Wallace (ook verkrijgbaar in het Nederlands als “”t Lijstenboek, ’s Werelds meest opzienbarende feiten en gebeurtenissen overzichtelijk gerangschikt” maar dan vreemd genoeg zonder index zodat iets opzoeken wel heel lastig wordt) lees ik dat Nederland onderaan staat (stond, in 1974 …) in het rijtje van zindelijkheidsgraad van 6 Europese landen gemeten naar het zeepgebruik uitgedrukt in kg pp pjaar. Maar toen was Leevoc H4 er nog niet en dat scheelt toch gauw een slok op een borrel. Ook mooi is het “Leeftijdenboek” van Desmond Morris: Opmerkelijke feiten over en bizarre prestaties van meer dan 2000 wereldberoemdheden. Dankzij dat boek weet ik dat het leven niet begint bij veertig, maar op iedere gewenste leeftijd. Dat is mooi maar wel teleurstellend is het dan om op blz.60 te lezen dat zestig de leeftijd is “waarop mensen de drang om dingen te ontdekken verliezen en hun aandacht intensiever gaan richten op het onderhoud van hun huizen en hun tuinen. Juist op deze leeftijd worden echte avonturen gewoonlijk alleen nog in de fantasie beleefd.” Tja. Even vlug op kijken op blz.61: “Bij eenenzestig begint de ‘lente van de ouderdom’ (…) Met de nodige voorzichtigheid kan iemand van in de zestig zowel geestelijk als lichamelijk nog een vitaal leven leiden.” Erg opwekkend klinkt dat allemaal niet maar alle hoop is kennelijk nog niet verloren. Er ligt nog vitaliteit in het verschiet, mits ik maar voorzichtig ben.
In de reeks met lijstenboeken hoort natuurlijk ook het Groot Guinness Record Boek thuis. Mijn editie stamt uit 1987, niet bepaald de meest recente versie, en het is dus best mogelijk dat het duurrecord volleyballen dat de studentes van Alcazar uit Rotterdam en van Tilburg/Leiden op 18-19 februari 1986 hebben gevestigd inmiddels is gebroken. Destijds speelden de dames 26 uur en 12 minuten onafgebroken volleybal in het kader van de protestacties tegen het plan van minister Deetman om te bezuinigen op studentenvoorzieningen. Ja, zo ging dat toen, in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Nu lees ik in Schotts Curiositeiten het lijstje met uitvaarthits in Nederland. Op 1. Time to say goodbye van Andrea Boccelli en Sarah Brightman en op 10. Stairway to heaven van Led Zeppelin. Voorlopig nog maar even niet.

________________________________________________________________________________________

December 2012: Gooi maar in het mandje

Dat de bal vroeger bij basketbal in een mandje gegooid moest worden i.p.v. door een ring met een netje eraan, daar had ik wel zo’n vermoeden van. “Basket” is immers het Engelse woord voor mand en dus ligt zo’n vermoeden ook wel wat voor de hand. Maar dat het vele jaren geduurd heeft voordat iemand bedacht dat een van onder dichte mand niet bepaald bevorderlijk is voor een snelle hervatting van het spel na het scoren, dat had ik niet kunnen vermoeden. Dankzij een opmerking van een van de bedenkers van het succesvolle BBC-programma QI in een speciale uitzending ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan van dat programma kwam ik dat te weten. Ik meen me te herinneren dat die man zei dat het maar liefst 21 jaar had geduurd voordat basketbal gespeeld werd met een open netje aan een ijzeren ring en dat bleek bij nader inzien nog te kloppen ook. De oorspronkelijke basket was een wat taps toelopende “perzikmand” en die was inderdaad van onder dicht. (Ook wel zo handig bij het plukken van perziken …). Als er gescoord was, d.w.z. dat de bal in de mand was gegooid, moest iemand op een ladder klimmen om de bal er weer uit te halen. Later werd er onder in de mand een gat gemaakt zodat je met behulp van een lange stok de bal uit de mand kon wippen. Nog steeds niet echt handig en achteraf gezien is het moeilijk voor te stellen dat er niet meteen iemand op het lumineuze idee kwam om de hele bodem uit de mand te slopen. Maar misschien waren ze wel bang dat het nieuwe spel dan teveel op korfbal zou gaan lijken dat zo’n 10 jaar later (in 1902) zou worden bedacht door de Amsterdamse onderwijzer Nico Broekhuysen. Basketbal was al eerder in 1892 bedacht aan het YMCA college voor de opleiding van gymnastiekleraren in Springfield (VS) door de Canadese sportinstructeur James Naismith. De nieuwe sport was bedoeld als een indoor winteractiviteit voor zijn studenten. De mand die door meneer Naismith op een hoogte van 10 voet (3,05 m) was gehangen werd al in 1893 vervangen door een ring met daaraan een soort van hangmat maar het duurde nog tot 1912-13 voordat aan de ring een van onder open netje werd gehangen. En dan zijn we 21 jaar verder. Goede ideeën hebben soms tijd nodig om te groeien.Basketbalplaatje
Over de bovengenoemde bedenker van QI (dat staat voor Quite Interesting) las ik op de website http://www.qi.com/ dat hij op kerstavond 1993 tot het ontstellende besef was gekomen dat hij eigenlijk niets wist en dat dat zo niet langer kon. Voor het eerst sinds hij 17 was begon hij boeken te lezen en tot zijn afgrijzen kwam hij tot de ontdekking dat hij nooit goed had opgelet. Pijnlijk langzaam ontdekte hij het goed bewaarde geheim dat het heelal echt verbazingwekkend interessant is: “quite interesting!” En daaruit is het programma QI ontstaan. Een humoristische kennisquiz noemt mijn omroepblad dat programma. Te zien om 11 uur op vriidagavond en een extra lange aflevering op zaterdagavond 10 uur op BBC 2. (Met teletext 888 krijg je er de – Engelse – ondertiteling bij en dat is vaak wel handig omdat de grappen in sneltreinvaart over de tafel gaan.) QI is nu bezig met serie J die bestaat uit 19 afleveringen waarvan er 9 zijn uitgezonden. Serie J wil zeggen dat elke aflevering een thema heeft dat begint met de letter J: Jargon, Jam Jelly and Juice, Journeys, Jack and Jill, J-places, Joints, Journalism, Jumble, Jeopardy (= in gevaar brengen). Een paard valt ook onder die laatste categorie want volgens Ian Fleming (de auteur van James Bond boeken) is “een paard aan beide kanten gevaarlijk en in het midden niet erg comfortabel”. Om extra punten te scoren bij QI hoeft je antwoord niet per se goed te zijn als het maar “erg interessant” is, quite interesting dus. Aan de andere kant worden er punten afgetrokken als je een erg voor de hand liggend antwoord geeft waarvan iedereen denkt dat het goed is. Een voorbeeld uit de serie I, aflevering 13 over Intelligentie. “Wat is de taak van de remmer bij het bobsleeën?” Antwoord van een panellid: “Die moet afremmen”, waarop meteen een harde toeter klinkt want dat antwoord is dus fout. Er mag bij het bobsleeén tijdens de race helemaal niet geremd worden want dat zou de baan vernielen. De remmer is de laatste man die in de slee springt en hij is dus de sterkste man die de hardste duw kan geven en dat is dus zijn taak. Volgende vraag: “Wie kan zich herinneren welk Caraibisch land verrassend 29ste werd bij de winterspelen van 1988?” Antwoord: “Jamaica!” en opnieuw veel getoeter en puntenverlies want fout. Jamaica werd 30ste en daar is toen nog een mooie film over gemaakt (Cool Runnings). Over nummer 29 is geen film gemaakt en dat was het team van het “Dutch Lesser Antilles team” zoals presentator Stephen Fry het noemde, de Nederlandse Antillen dus. Hij voegde er nog aan toe dat de Antillen sinds 2010 niet meer bestaan als eenheid en dat ze voorheen een volkslied hadden dat “Het volkslied zonder titel” heette. Typisch QI grapje. Lachen en toch leerzaam. Een schitterend alternatief voor de meestal tamelijk onbenullige programma’s van de Nederlandse publieke en commerciële omroepen. Overigens heeft de VARA nog een poging gedaan een Nederlandse versie van het programma op de buis te brengen maar dat heeft maar een seizoen geduurd (dec.’08-jan.’09). De presentator was de schrijver Arthur Japin en vast panellid was Thomas van Luyn. Jammer want het was het lang niet slecht gemaakt.

________________________________________________________________________________________

Oktober 2012: Columnetje

Het zal jullie niet verbazen dat ik de laatste jaren vaker over Leevoc droom (en over individuele Leevoccers – maar daarover misschien later meer) dan in vroeger tijden. Zeker als je vlak voor het naar bed gaan nog even je mail hebt gecheckt – overigens een hele slechte gewoonte, moet je eigenlijk ook nooit doen – en er blijken nog wat Leevocmailtjes te zijn. Dan ga je dus zeker met Leevoc naar bed.
Laatst was het weer raak en raakte ik verzeild in een groot Leevocfeest. Waarom er gefeest moest worden weet ik niet meer, maar gezellig was het zeker. Deel van het feest was een soort van groot dictee dat gehouden werd in verschillende lokalen van een groot schoolgebouw in Zambia. De bedoeling was dat je van het ene lokaal naar het andere ging en dan in elk lokaal een zin te horen kreeg van het dictee. In het lokaal waar ik begon zou de zin worden voorgelezen door een speler van H4. Er heerste een puike stemming en het leek wel of heel Leevoc tegelijk met mij aan het dictee begonnen was. Gespannen luisterde ik naar het voorlezen van de zin. Maar zeker de helft kon ik absoluut niet verstaan. Ook niet toen de zin langzaam werd herhaald. Om mij heen zat iedereen vrolijk te schrijven terwijl ik niet meer had gehoord dan … hmm … oerl … sjatk … brr … ??? Niet meer dan een reeks van onverstaanbare klanken. Wanhopig probeerde ik daar een begrijpelijk verhaal van te maken maar dat lukte van geen kant. Opnieuw werd de zin herhaald en de voorlezer werd steeds vrolijker. Ik kreeg het er benauwd van. Waarom verstond iedereen wat er gezegd werd en hoorde ik alleen maar onverstaanbaar gebrabbel?
En het ging maar door. Zo kon ik nooit doorgaan naar het volgende lokaal. Er was maar één oplossing: wakker worden en iets heel anders gaan dromen. Ik vind Leevoc een hele leuke vereniging en ik beleef er ook heel veel plezier aan maar dan moet het allemaal wel begrijpelijk zijn. En dat was het nu even niet. Geen touw aan vast te knopen.
Het was half vier ’s ochtends en na een plasje en een slokje kon ik beginnen aan een vrolijke droom over … ja, over wat? Gek dat je dat dan weer vergeet.

________________________________________________________________________________________

Mei 2012: Us Leeuwin

Met vrouwlief op de bank, een half oog gericht op de tv waar mezzosopraan Karin Strobos haar niet geringe vocale kwaliteiten ten gehore brengt tijdens het traditionele 5-meiconcert aan de Amstel in Amsterdam, en een ander half oog gericht op het nog witte papier voor mij. Eigenlijk had ik nu natuurlijk in de stad moeten zijn bij het Befrijdingsfestival maar “ambassadeur van de vrijheid” Alain Clark kan me niet echt bekoren en The Excitements die daarna komt, ken ik niet, evenmin als De Staat die het festival afsluit. Bovendien is het knap koud, zo bleek vanmiddag al en toen scheen de zon nog af en toe. In de Prinsentuin zag ik toen een stuk van het optreden van Sweet Coffee uit België, Ik had er nog nooit van gehoord maar het was prachtig. Een combinatie van house, pop, soul en jazz, zo las ik in het programmaboekje, en het swingde de pan uit om maar eens een ouderwetse uitdrukking te gebruiken. Heel wat meer swing daar in de koepel van de Prinsentuin dan tegelijkertijd op het Oldehoofsterkerkhof waar we Elske Dewall hadden achtergelaten. Begin januari hadden we haar optreden “Chasing The Impossible” gezien in de Harmonie en dat was fantastisch maar nu, op een groot hoofdpodium voor een vol plein, kwam haar muziek toch veel minder tot haar recht. Vond ik.
Op tv is inmiddels Guus Meeuwis in mijn ene halve oog begonnen aan “We zullen doorgaan” van Ramses Shaffy terwijl mijn andere halve oog nu dwaalt over het blad “Us Leeuwin” van maart dit jaar dat mij van bevriende zijde is toegeschoven. “Us Leeuwin” is een speciale uitgave van van de werkgroep vrouwendag van de gemeente Leeuwarden en – inderdaad – geheel gewijd aan vrouwen. Of liever: vrouwen door de ogen van mannen. Het openingsverhaal begint al volgt: “Zomaar een avond op de bank. De zapper in de hand, moe van het werk en al zappend viel ik midden in een programma waarin mensen die iets bijzonders doen werden gevolgd en geïnterviewd”. Op de bank voor de tv is kennelijk een goede manier om inspiratie op te doen voor een verhaal. Uit het artikel in ‘Us Leeuwin” komt dit citaat van een jonge vrouw die in dat tv-programma aan het trainen was in een sportschool: “Volgens mij is de laatste hobbel in de emancipatie van vrouwen dat ze fysiek sterker moeten worden”. Of dat zo is, vind ik moeilijk te beoordelen maar als je begin mei de Russische volleybaldames bezig zag in hun wedstrijd tegen onze Delameisjes, dan lijkt het erop dat ook die laatste hobbel al is genomen. Althans door de Russinnen. En dus kon De Volkskrant over die wedstrijd schrijven: “Maar in een geheel verlaten sporthal in Ankara was vooral de leegte tastbaar na weer een geflopte olympische campagne, die het zaalvolleybal de status van een C-sport bezorgde”. Ai, dat komt hard aan. Gelukkig biedt “Us Leeuwin” een hoopvoller perspectief: “Leeuwarden is door de jaren heen een van de meest geëmancipeerde steden van Nederland,” zegt Klaas Zandberg van het HCL (Historisch Centrum Leeuwarden). Fijn om te weten. Maar wel wat vreemd dat hij dat dan o.a. illustreert met de opmerking: “En dan moeten we de huizen van plezier niet vergeten. In de 19e eeuw was Leeuwarden dé hoerenstad van Nederland. Waar nu een tapijthandel zit aan het Groot Schavernek, zat destijds het eerste gelegaliseerde luxe bordeel waar men tot in Amsterdam over sprak”. Tja. “Bijna overal waren vrouwen nog ondergeschikt aan mannen, maar hier was alle ruimte om je te ontplooien. Dat wierp zijn vruchten af”. Aldus Klaas. Van het HCL, niet onze Klaas. Hoe die over vrouwen denkt, stond niet in “Us Leeuwin”.
Op de televisie zie ik nu de koningin opstaan, het 5-meiconcert is kennelijk afgelopen. Tijd om ook aan dit stukje een eind te breien. Met een berichtje uit De Volkskrant van 4/2/12: “Vrouwen hebben vier keer zo vaak klachten als mannen”. Zegt Rinze ter Steege, een maag-darm-leverarts die onderzoek heeft gedaan onder tweeduizend recreatieve lopers. Hij ontdekte, jawel, dat zelfs geoefende sporters last kunRussinnen hebben van vervelende steken in de zij. Het komt voor bij 15% van de sporters en dat komt niet, zoals veel mensen schijnen te denken, van de milt. Het wordt veroorzaakt “door de rek op de banden waar de ingewanden aan hangen”. En wat doe je eraan? Trainen! “Bij een betere condite hoeft het lichaam minder inspanning te leveren”. Heel simpel, zou de trainer zeggen. Ook voor een volleyballer, weliswaar geen recreatieve loper, toch goed om te weten.

________________________________________________________________________________________

Maart 2012: Een stuk oude kaas, zes haringen en twintig pakjes stroopwafels

columnplaatje

The historic NeXT computer used by Tim Berners-Lee in 1990, on display in the Microcosm exhibition at CERN. It was the first web server, hypermedia browser and web editor.

Soms moet je het jezelf wat gemakkelijker maken. Het is de dag van de kopijsluitingsdatum en voor mij ligt een nog maagdelijk wit papier. Straks moet daarop een column staan en ik heb nog geen idee waarover. Dan is er maar één oplossing: niet al te moeilijk doen en het onderwerp dichtbij huis zoeken: wat heb je de afgelopen dagen gedaan? Daar zit meestal wel iets van een verhaaltje in. Dat klopt en deze keer is dat zeker waar want ik was de afgelopen dagen op pad (en dus niet dichtbij huis, maar goed) met een groep leerlingen van 6 vwo met natuurkunde in hun pakket. We gingen op bezoek bij het CERN, het grote internationale onderzoeksinstituut bij Genève waar in een 27 km lange ondergrondse ring door twee buizen hele kleine deeltjes versneld worden tot bijna de lichtsnelheid – 99.9999991% van de lichtsnelheid om precies te zijn – die vervolgens met elkaar in botsing worden gebracht. Althans, dat is de bedoeling want bij zo’n botsing kan er van alles gebeuren, er kunnen zelfs nieuwe deeltjes worden gevormd uit de brokstukken van de oude deeltjes en dat is natuurlijk machtig interessant. Voor fysici, zeker, maar niet alleen voor fysici. Jaarlijks krijgt CERN zo’n 25000 bezoekers over en onder de vloer en daar zitten ook heel veel gewone mensen bij. Zoals die klas uit Haren bij Groningen met zijn drie begeleiders van wie ik er een was.
Woensdagochtend waren we om kwart over vier uit Haren vertrokken. Uit kostenoverwegingen met een bus, van Dalstra uit Drachten, en om nog enigszins op tijd in Genève te zijn moesten we zo vroeg weg. De vraag of je daarvoor dan nog eerst een tukje moet gaan doen was door de meeste leerlingen met ja beantwoord maar zeker niet door allemaal. En dus begonnen we aan de reis met mensen van zeer verschillende niveaus van uitgeslapenheid. Al snel bleek dat dat voor jongelui in de leeftijd van 17 – 18 jaar niet veel uitmaakt. De stemming zat er al snel goed in. Gelukkig maar want de geplande aankomst bij de jeugdherberg in Genève was pas om 8 uur ’s avonds en om nou zo lang samen met vervelende dames en heren in de bus te moeten zitten is geen prettig vooruitzicht. Meer dames dan heren overigens en dat is toch wel wat opmerkelijk. Natuurkunde heeft de naam bij uitstek een vak voor nerds te zijn maar daar hadden deze dames geen boodschap aan. Hun lange benen waren veelal gestoken in (te) nauwe zwarte leggings of skinny jeans met aan de voeten een paar ugly Uggs. Of is dat hoe damesnerds tegenwoordig gekleed gaan?
De jeugdherberg bleek vlakbij het meer van Genève te liggen, op loopafstand van het centrum. Dat kon niet beter. De kamerverdeling bleek nog wel even een puntje van discussie. Niet voor de jongens – die pasten met z’n twaalven precies op twee zespersoons kamers – maar wel voor de 15 meiden die zich moeilijk lieten scheiden. Tenslotte bedachten ze zelf de oplossing die later bleek te bestaan uit het verslepen van matrassen. Moet kunnen in een jeugdherberg.
Donderdagochtend om 8 uur zaten we in de bus naar het immense ( ~ 100 ha grote) CERN-terrein en een uur laten zaten we in een collegezaal te luisteren naar de inleiding van een opgewekte struise dame die een professor bleek te zijn in elementaire deeltjes fysica. We kregen in vogelvlucht te horen wat er allemaal gebeurde bij het CERN en wat daarvan de bedoeling was. Hoewel ook volleyballers verder kijken dan hun neus lang is, is dit niet de meest geschikte plek om dat uit de doeken te doen. Waarschijnlijk weten de meesten wel dat er bij het CERN nu druk gezocht wordt naar het zogenaamde Higgs-deeltje maar er gebeurt nog ontzettend veel meer. Zie daarvoor www.cern.ch. Was de introductie al boeiend, nog veel boeiender werd het toen we op pad gingen om een kijkje te nemen in verschillende laboratoria en werkplaatsen. Stiekem hoopten we natuurlijk ergens in een verloren hoekje dat geheimzinnige Higgs-deeltje te vinden en we zagen de krantekoppen al voor ons: DUTCH STUDENTS HAVE FOUND THE HIGGS! Maar als iemand hem (of haar?) al gevonden heeft, dan zonder ons medeweten. Wij hadden geluk dat ze op het CERN tijdelijk gestopt waren met zoeken vanwege groot onderhoud aan de machinerie en dat betekende dat we ’s middags ook ondergronds mochten kijken bij de CMS-detector. Op vier plaatsen langs de ring staan grote detectoren en de CMS (Compact Muon Solenoid) is er daar een van. Het is een 12.500 ton zware cylindervormige koker rond een spoel van supergeleidende kabels die een magnetisch veld opwekt dat 100.000 keer zo sterk is als het veld van de aarde. Als dat ding aan staat en je bent in de buurt dan vliegt de bril van je neus en als je veiligheidsschoenen draagt met stalen neuzen dan vlieg je er zelf achteraan. Om de detector te zien moesten we 100 m afdalen naar een grote grot en toen konden we het 21 m lange gevaarte met een doorsnede van 15 m met eigen ogen aanschouwen. Zo’n joekel van een apparaat om zo iets ontzettends kleins te kunnen “zien”. Hoe kleiner het object, hoe groter de microscoop, daar komt het op neer. Als de versneller in bedrijf is en de protonen door de buizen vliegen, botsen ze ongeveer 600 miljoen keer per seconde tegen elkaar. Zoveel botsingen kun je natuurlijk niet allemaal bestuderen en daarom worden er mbv slimme computerprogramma’s selecties gemaakt. Maar ook dan nog levert dat zoveel gegevens op (15 miljoen gigabytes) dat je daarmee met gemak per jaar 1,7 miljoen DVD’s kunt vullen, en dat 15 jaar lang. Ga er maar aan staan. Dat doen dus de duizenden wetenschappers die er werken en dat doen ze om een antwoord te vinden op vragen als waar is het heelal eigenlijk van gemaakt? Waarom heeft alles massa? En hoe zag het heelal eruit vlak na de oerknal? Dezelfde vragen die knagen na een weer verloren volleybalwedstrijd als je in je bedje ligt en naar de vreemde vlekken op het plafond ligt te staren in het spaarzame licht van het leeslampje.
Het beantwoorden van die vragen blijkt nog knap lastig te zijn en ook verschrikkelijk duur. Toen de versneller in september 2008 voor het eerst werd aangezet (en een paar weken later weer uit omdat hij bleek te lekken) was er al zes miljard euro aan uitgegeven. Dat is niet niks en je kunt je afvragen of het dat wel waard is. Niet iedereen zal daar hetzelfde over denken maar het is wel goed om te weten dat al dat fundamentele onderzoek toch ook vaak iets nuttigs oplevert. Zo bedacht CERN-medewerker Tim Berners-Lee in 1989 een manier om op een eenvoudige wijze informatie te versturen via internet zodat de mensen die bij CERN werkten gemakkelijk gegevens konden uitwisselen. Zijn voorstel werd aangenomen en in mei 1990 kreeg het de naam die ons nu zo vertrouwd is: WorldWideWeb, www dus. ( http://info.cern.ch/hypertext/WWW/TheProject.html is het allereerste adres van een webpagina).
Het was een hele bak aan informatie die over de leerlingen werd uitgestort maar het viel allemaal in goede aarde. Na afloop was er niemand die zei spijt te hebben van haar/zijn besluit om mee te gaan. Ook al werd de terugreis in de bus op vrijdagavond vroeg begonnen en was de aankomst in Haren pas om elf uur op zaterdagochtend. Helemaal gaar waren ze maar ook zeer tevreden en een stuk wijzer.
En de stroopwafels, haringen en oude kaas uit de kop, wat hadden die met dit verhaal te maken? Die hadden we meegenomen op verzoek van de Nederlandse onderzoekers die de presentaties deden en de rondleidingen verzorgden. Voor wat hoort wat, zo gaat dat in de wereld van de wetenschap.

________________________________________________________________________________________

December 2011: Over geurtjes en getallen

Een column is eigenlijk niets meer dan een kolom. Soms één, meestal twee kolommen tekst in een krant, een tijdschrift of een clubblad. Een liefst vlot geschreven verhaaltje, hoofdzakelijk bedoeld om te amuseren, met als onderwerp een idee of een gedachte, een net gelezen boek, een ergernis, muziek (TOP 2000 bijvoorbeeld), kunst, sport (volleybal!) of bedenk zelf maar eens wat. Alles kan in een kolom. De schrijver Joost Zwagerman, die in DWDD (De Wereld Draait Door Dus) geregeld zijn grote licht laat schijnen over een meestal kunstzinnig onderwerp, heeft ook een vaste rubriek in De Volkskrant en op woensdag 28 december (de dag waarop Leevoc zou gaan uitblinken tijdens de Leeuwarder Club Challenge, zo is de verwachting) schreef hij over seks en literatuur. Nou is dat sowieso een prachtige combinatie (want wat doe je in bed nog meer behalve slapen: lezen en wippen toch?) maar Joost meent een nieuwe tendens te bespeuren (sic!), namelijk: “om zonder omwegen de eigen, maar vooral andermans kennelijk genitale onwelriekendheid in, tja, geuren en kleuren te beschrijven”. Heer Zwagerman weet zijn opvatting dat er geen eer meer te behalen is aan het rechttoe rechtaan beschrijven van bevredigende seks met overtuigende voorbeelden toe te lichten. Zonder die hier te herhalen meld ik alleen dat er woorden voorbijkomen als een “overdosis schimmelroquefort”, “emmer vissekoppen” en “bleekwater, misschien wel de universele geur van mannelijke geslachtsdelen”. Voor wie nu nog niet heeft afgehaakt is het duidelijk: de column kan overal over gaan en kent in een vrij land als het onze geen enkele beperking. Het enige risico dat je loopt als je een iets te linksige opvatting verkondigt, is een hatelijke tweet van ene G. Wilders. Maar ook dat is onderhand zo vertrouwd dat het vrijwel niemand meer opvalt, laat staan dat iemand zich er iets van aantrekt. Wel een beetje sneu voor Geert maar ja, hij heeft er ook zelf naar gemaakt zullen we maar zeggen.
Iets geheel anders: heeft er ooit iemand bij het zien van de oplossing van een sudoku uitgeroepen: “Oh, dus daar had dus een 3 moeten staan en geen 2!” Nee toch? En sudoku is geen kruiswoordpuzzel waarin je niet altijd het goede woord kunt vinden. Of een cryptogram waarbij je de omschrijving niet begrijpt. Bij een sudoku weet je alle antwoorden namelijk al van te voren. Ik geef ze even voor wie daaraan twijfelt: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9. En dat dus negen keer. Het zien van de oplossing van een sudoku zal dan ook nooit een verrassing zijn. Sterker nog, volgens mij is er helemaal niemand die de volgende dag in de krant op zoek gaat naar de oplossing van de sudoku waarin hij gisteren is vastgelopen. Want je leert er helemaal niets van! Wat je ziet zijn rijtjes en kolommen (jazeker!) met cijfers, van 1 t/m 9 om precies te zijn, maar had je soms iets anders verwacht? Een sudoku los je op of je loopt erin vast. En als je vastloopt dan begin je ofwel opnieuw (soms, als je niets beters te doen hebt en het je eer te na is dat je die drie-sterrensudoku niet kon oplossen) ofwel je schuift de puzzel geërgerd aan de kant en pakt een goed boek. Desnoods een boek met daarin “het geur-allergische proza dat de laatste jaren zo domineert” (Zwagerman). Maar niemand denkt: niet vergeten om morgen even in de krant te kijken om te zien waar het fout is gegaan en hoe het wel had gemoeten.
Zo, dat moest ik even kwijt en wat is nu een betere plek om je te uiten dan in de kolommen van dit geweldige clubblad TOUCHÉ van die geweldige vereniging LEEVOC. Dat zouden meer mensen moeten doen.

_______________________________________________________________________________________

Oktober 2011: Steeds sneller

Al heel lang is de eerste week van oktober de week waarin de Nobelprijzen bekend worden gemaakt en waarin de Algemene Ledenvergadering van Leevoc wordt gehouden. Dit jaar kwam daar nog de dood van Steve Jobs bij, de godfather van het succesvolle ICT bedrijf Apple. Over de Nobelprijzen en over het verscheiden (mooi woord) van Steve Apple stonden de kranten vol maar geen woord over de ALV van Leevoc. Ongetwijfeld wordt dat gemis deels goedgemaakt in dit nummer van TOUCHÉ zodat uw columnist van dienst zich kan richten op de beide andere hoofdpunten van het nieuws. Eerst maar eens het overlijden van de voorman van Apple. De Volkskrant pakte op vrijdag 7 oktober fors uit met een grote cartoon op de voorpagina van Jos Collignon waarin we op een wolk een magere Steve zien, zoals immer gekleed in spijkerbroek en coltrui, met links voor hem een oude engel achter een Apple Macbook terwijl aan de rechterkant een gehoornde duivel woest zit te tikken op een Windows laptop. Achter de duivel een hele reeks mensen die met verbeten trekken op hun gezichten bezig zijn op hun Windows computer. “Steve Jobs, iGod” staat eronder en de boodschap is duidelijk: werken met Windows is de hel, in de hemel gebruiken ze Apple. Op pagina’s 6 t/m 9 (vier volle pagina’s dus!) wordt uitgelegd wat de “visionair die de wereld veranderde” in zijn 56-jarige leven allemaal voor elkaar heeft gekregen. Dankzij hem kennen we de Mac en de muis, de iPod en de iPhone. En met de iPhone kregen we de app. Dat is toch een geheel andere wereld, niet? Ik waag het te beweren dat het merendeel van de mensheid dat probeert te overleven in de derde wereld een heel ander idee heeft van een wereldverbeteraar. In plaats van aan spelletjes en toepassinkjes op het mobieltje zal de modale plattelandbewoner in Zambia of Bangladesh toch eerder denken aan een plakje kaas of worst op een extra boterhammetje. Maar daarvoor moest je niet bij iGod zijn. Anders dan bijvoorbeeld Bill Gates van dat vermaledijde Microsoft die een groot deel van zijn vermogen heeft gestoken in de Bill & Melinda Gates Foundation waardoor bijvoorbeeld geprobeerd wordt de sterfte door malaria terug te dringen, was meneer Jobs meer bezig met het vergaren van rijkdom (5,5 miljard dollar zo wordt beweerd) dan met het delen ervan. Tja, zo heeft iedereen zijn eigen ideeën over de zegeningen voor de mensheid. Inmiddels ben ik door de aandachtige lezer natuurlijk al lang ontmaskerd als een vensterman i.p.v. een appelman, en dan ook nog – zeg ik er maar direct bij – als eentje zonder slimme foon. Als ik scrabble wil spelen moet ik nog ouderwets het bord uit de kast halen en de blokjes op een plankje zetten. En als ik dan tegen de vrouw zeg dat je volgens de huidige regels 72 uur de tijd hebt om over een nieuw woord na te denken, dan kan ik het naspel later wel helemaal vergeten.
Wat de wereld wel echt heeft veranderd, althans ons begrip ervan, is de ontdekking eind jaren negentig van de versnelde uitdijing van ons heelal. Voor die ontdekking kregen Saul Perlmutter, Brian Schmidt en Adam Riess de Nobelprijs voor natuurkunde. Twee van de drie heren, Perlmutter en Schmidt, komen al een aantal jaren in mijn natuurkundeklas aan het woord – op video wel te verstaan – als ze uitleggen dat hun metingen aan supernova’s (ontploffingen van zware sterren aan het eind van hun leven) hebben uitgewezen dat ons heelal steeds sneller uitzet. En dus niet zoals eigenlijk werd verwacht, steeds langzamer uitdijt om tenslotte zelfs weer te gaan krimpen. Dat zou tenslotte in de verre, verre toekomst leiden tot een “Big Crunch” net zoals in een ver verleden (13,7 miljard jaar geleden om iets preciezer te zijn) er een “Big Bang” is geweest. Nu staat ons uiteindelijk een heelal te wachten waarin we alleen nog ons eigen melkwegstelsel zien en verder een lege hemel. Althans, bedenk ik nu, dat was de verwachting tot nu toe. Maar nu is Steve Jobs aangekomen in de hemel en iGod zijnde weet hij vast wel weer iets nieuws te bedenken waardoor de toekomst er toch weer een stukje rooskleuriger gaat uitzien.

PS Voor H4: De bitterbal heet inderdaad bitterbal omdat het een hapje bij een bitter is en een bitter(tje) is oorspronkelijk een glaasje jenever gemengd met een aromatisch extract van kruiden.
De versneld uitdijende bitterbal, is die overigens al eens uitgevonden?

________________________________________________________________________________________

Mei 2010: Andere werelden

Al vaker heb ik me erover verbaasd dat zelfs in een klein land als Nederland er nog totaal verschillende werelden te vinden zijn. Werelden waar je geen weet van hebt terwijl ze toch vlak om de hoek liggen. Als je bij toeval plotseling in zo’n onbekende wereld terecht komt, dan roept dat altijd een heel speciaal gevoel op, een beetje vergelijkbaar met het oepsgevoel dat je krijgt als je als man gedachtenloos de damestoiletten betreedt. En dat geeft dan al meteen de grootste andere wereld weer, nl. die van de andere sekse. Mannen en vrouwen, ze wonen en werken naast en door elkaar en toch leven ze allebei in een andere wereld. Homo’s en hetero’s, idem dito.
Een mooi voorbeeld van dergelijke vervlochten maar toch gescheiden werelden kwam ik tegen in het boek “Alleen maar nette mensen” van Robert Vuijsje uit 2008. Het boek is onderscheiden met De Gouden Uil en is inmiddels al toen aan de 22ste druk. Net als de schrijver is de hoofdpersoon (en ik-figuur) van het boek een joodse jongeman die vanwege zijn uiterlijk (gitzwart haar, bijvoorbeeld) altijd wordt aangezien voor een Marokkaan. Daar komt nog bij dat David, zo heet hij, ondanks zijn jarenlange verkering met Naomi, een keurig blank meisje, net als hijzelf wonend in Amsterdam Oud-Zuid, eigenlijk op zoek is naar zoals hij het noemt een “intellectuele negerin”. Een boek lang blijft hij zoeken en hij begint zijn zoektocht op een kabula party in de kantine van de afgebroken Bijlmer Sporthal. “Dit was de eerste die ik zag: twee gouden voortanden, een spectaculaire fuck you-blik in de ogen, een zilverkleurige Samsung E800-mobiele telefoon in haar – ik dacht – cup 90E-decolleté. (…) twee benen die zo groot waren dat ze bijna niet in een strakke lichtblauwe spijkerbroek pasten”. Rowanda heet ze, en met haar betreed David de andere wereld van Amsterdam Zuidoost. “Ze deed de deur open in een strakke zwarte broek en een lichtblauw truitje met in roze letters SEXY BITCH. Rowanda’s borsten waren zo groot dat ze bijna uit het truitje vielen. De mobiele telefoon zat niet meer in haar decolleté, ze hield ‘m tegen haar oor. ‘Cris, mijn bezoek is er, ik bel je later,’ riep ze. ‘Ja, het is die bakra. Ik ga je hangen’.
“Alleen maar nette mensen” is een boek, een roman, fictie dus en je zou kunnen denken dat Robert Vuijsje alles uit zijn duim heeft gezogen. Dat kan, romanschrijvers mogen dat doen, daar zijn ze vrij in. Maar dat er andere werelden zijn om ons heen blijkt ook uit de gecombineerde advertentiepagina van vier landelijke dagbladen. Daaruit een kleine selectie, als een reeks vensters met zicht op andere werelden.
TANTRA-WEEKEND voor paren, 29/30 mei.
TANTRA pinkster weekeinde in Drenthe 22-5 tm 24-5.
TANTRA liefde en seksualiteit 12+13 juni in Amsterdam.
Masseuse geeft subtiele tantra massage.
Breng je geest tot rust Peter Hess Klankmassage.
Het NIBB in Amsterdam start 27 aug. opl. tot Biodynamisch Massage Therapeut.
Een nieuw en schoon begin met een SAPVASTEN week in kuuroord de Schouw.
NLP in Delft! Practitioner start 3 juni, gratis info-avond 17 mei.
Timemanagement? Doe de Organizing Clinic.
Kleurrijk leven met Gestalt. Kom n.d. kenningsmakingsdagen op 29/5 of 6/6.
SLEUR IN JE RELATIE? Schrijf je nu gratis in!
AANVULLENDE RELATIES Relatiebureau DCPartner.nl
Noveen St Clara. Belangrijk: vraag alleen positieve dingen. Bid 9 dagen het weesgegroet bij een brandende kaars, ook als u er geen zin in heeft. Vraag 2 dingen die vast onmogelijk lijken om te worden verhoord en iets dat u heel erg ter harte gaat. Laat de 9e dag de kaars geheel opbranden en publiceer dit bericht. U krijgt wat u vroeg. E.M.H.
Openlijke missie van Wereldleraar Maitreya is begonnen. Nadat de weg was bereid door de ‘ster’ als Zijn voorbode, heeft Maitreya inmiddels verscheidene interviews gegeven op de Amerikaanse televisie. Vooralsnog onbekend als de Wereldleraar, sprak Hij over de noodzaak van rechtvaardigheid en samendelen als de enige oplossing van de crisis. Miljoenen mensen hebben Hem gehoord. Vele interviews in o.a. de VS, Japan en Europa zullen volgen. LEZING op zon. 16 mei 2010. Vrij entree.
Je ziet, de andere wereld is echt vlakbij. En vaak nog gratis ook.

________________________________________________________________________________________

Maart 2010: Druk, druk, druk … Een lesje in drukken.

Om kwart voor zeven loopt meestal de wekker af maar dan draai ik me nog even om want ik heb die wekker niet gezet. Pas als ik een kwartiertje later van beneden aan de trap hoor roepen “Thee is klaar!” kom ik er echt uit. Op weg naar het ontbijt passeer ik dan in de gang de barometer die ik ooit voor een paar gulden in een tweedehands winkeltje heb gekocht. Ik kijk altijd even wat de luchtdruk is. Eerst even lichtjes tegen het glas tikken zodat de wijzer de juiste stand kan innemen en dan de vergelijking met gisteren. Is de druk hoger geworden, of lager? Misschien zelfs uitzonderlijk hoog of laag, als ik geluk heb, en daarna draai ik de andere wijzer naar de stand van vandaag zodat ik morgenochtend weer kan zien wat er veranderd is. Een vast ritueel elke ochtend: pas als de barometerstand bekeken is, kan de dag echt beginnen. Eigenlijk zou ik die stand ook op moeten schrijven zodat je over langere perioden terug kunt zien hoe de luchtdruk varieert. En dat dan jaar na jaar en uitgezet in een mooi grafiekje waardoor je in een oogopslag kunt zien dat bijvoorbeeld de druk in november 2006 wel heel erg laag was, een depressie van jewelste zogezegd.
Het laagste getal op mijn barometer is 700 op de binnenste ring en dat correspondeert met het getal 933 op de buitenste ring. Vreemd genoeg staan er geen eenheden bij maar als leraar natuurkunde herken ik die getallen wel en weet welke eenheden daarbij horen. Voor de binnenste schaalverdeling, van 700 tot 800, is dat mmHg ofwel millimeter kwik, en voor de buitenste, die loopt van 933 tot 1066, is dat mbar, millibar. Tegenwoordig wordt in plaats van de millibar ook wel de hectopascal (hPa) gebruikt waarbij het voorvoegsel hecto- staat voor honderd. Een duizendste bar is dus hetzelfde als honderd pascal. Er is waarschijnljk geen andere grootheid in de natuurkunde waarbij zoveel verschillende eenheden in gebruik zijn dan voor de druk. Ik doe een greep: mmHg, torr (= mmHg), N/m2 (newton per vierkante meter), Pa (pascal = N/m2), bar (= 100.000 Pa), kg/cm2 (kilogram per vierkante centimeter), atm (atmosfeer = 1013 mbar = 760 mmHg), psi (pounds per square inch = 0,069 bar). Op zijn minst lichtelijk verwarrend, zo’n lijstje. De mooiste is toch wel de torr of mmHg, niet alleen omdat ook de bloedruk (120 over 80, bijvoorbeeld) daarin wordt uitgedrukt, maar vooral omdat die eenheid zo mooi laat zien hoe de luchtdruk voor het eerst op een goede manier werd gemeten. Namelijk m.b.v. een ongeveer 1 m lange glazen buis gevuld met kwik die omgekeerd in een bak met kwik werd gezet (zie afbeelding). Het kwik in de buis zakt dan naar beneden totdat de druk van de kwikkolom gelijk is geworden aan de luchtdruk die op het kwik in de bak werkt. Onder normale omstandigheden, en op zeeniveau, is de lengte van de kwikkolom dan 76 cm en de luchtdruk is dan dus 760 mmHg ofwel precies 1 atmosfeer. De officiële naam van mmHg is torr, zo genoemd naar Evangelista Torricelli. Torricelli was een leerling van de beroemde Galileo Galilei die al in 1638 had opgemerkt dat je met een gewone pomp water maar ongeveer 10 m omhoog kon pompen. Het werd al snel duidelijk dat dat komt door de luchtdruk. Als je een glazen buis van zo’n 12 m lengte helemaal vult met water en dan op de kop in een bak met water zet, dan zakt het water totdat de waterkolom ongeveer 10 m hoog is. Nu is zo’n grote buis natuurlijk ontzettend onhandig maar, zo bedacht Torricelli, als we nu een zwaardere vloeistof gebruiken, dan hebben we niet zo’n lange buis nodig. En wat is de zwaarste vloeistof? Precies, kwik, dat is bijna 14 keer zo zwaar als water en dus wordt de vloeistofkolom bijna 14 keer zo kort. Geen ruim 10 m maar slechts 76 cm! De eerste praktische barometer was geboren. De naam barometer (en de eenheid bar) is overigens afgeleid van βάρος, het Griekse woord voor zwaarte of gewicht.
Prachtig spul trouwens, dat kwik, maar tegenwoordig praktisch overal in de ban gedaan omdat het behoorlijk giftig is. Ik herinner me nog dat mijn natuurkundeleraar gewoon wat kwik in je handpalm goot zodat je zelf kon voelen hoe zwaar dat wel niet was. Dat is nu – terecht – ondenkbaar. Begin 80-er jaren had kwik nog niet zo’n slechte reputatie en toen ik destijds in een kast op school een potje kwik aantrof, leek het mij een goed idee om de proef van Torricelli voor de klas te herhalen. Aanschouwelijk onderwijs dus. In de hoop dat het dan beter beklijft. Ik vulde een lange buis voorzichtig met kwik, sloot de buis af met mijn wijsvinger en zette hem daarna op de kop in een bakje met kwik. Vooraf hadden we de proef al besproken en de leerlingen wisten dus wat ze konden verwachten: het kwik zou blijven steken bij ongeveer 76 cm. Langzaam haalde ik mijn vinger van de buis, het kwik ging naar beneden en bleef tenslotte staan. Met een meetlat werd de lengte van de kwikkolom gemeten: 66 cm. Huh? 66? Niet 76? Nee, 66 cm. Er moest wat fout zijn gegaan. Waarschijnlijk was er wat lucht in de buis gekomen. En dus werd de proef herhaald. Met hetzelfde resultaat, weer 66 cm. Ik snapte er niets van en de leerlingen nog minder. Meester had toch gezegd ..
Met de beloTorricellifte er de volgende op terug te komen werd de les vervolgd. De oplossing kwam ’s avonds toen ik alles nog eens precies naliep. Er was niets misgegaan, de luchtdruk was echt 66 cmHg, zo’n 10 cm minder dan verwacht. Maar hoe kon dat? De luchtdruk is een gevolg van het gewicht van de atmosfeer. Maar dat betekent dat de druk minder moet worden als je een berg beklimt want dan is er minder lucht boven je. Dat had de Fransman Pascal (inderdaad, de man van de eenheid Pa) al bedacht en in 1646 stuurde hij zijn zwager met twee kwikbarometers naar de top van de Puy-de-Dôme. Zelf was Pascal daarvoor te ziekelijk maar zijn zwager had er wel lol in want hij herhaalde het experiment wel vijf keer. Met elke keer hetzelfde resultaat: voor elke 120 m omhoog, daalt de kwikkolom zo’n 10 mm, 1 cm. Maar wacht eens even, zo bedacht ik toen, waar ben ik eigenlijk? In Senanga in Zambia, en dat land ligt op een plateau tussen 1000 en 1200 m boven zeeniveau. Het klopte als een bus. De druk was wat hij moest zijn, 76 – 10 = 66 mmHg. Precies goed, proef geslaagd. Ik had de volgende dag wat uit te leggen.
“Wat doe je toch allemaal op de gang? Je thee staat koud te worden”

________________________________________________________________________________________

December 2009: Hoog, HOGER, HOOGST

+ 2,43 m Dat is de hoogte van het net in de volleybalcompetitie voor mannen. Vrouwen doen het op wat lager niveau, op 2,24 m, en dat is ook de jonge jongenshoogte. De meisjes reiken niet verder dan 2,15 m. Voor verreweg de meeste volleybalspelers ligt de netrand daarmee hoger dan de vingers van een uitgestrekte hand. Zelf kom ik tot 2,33 m, 10 cm onder de bovenkant van het net en dat is dan weer precies de hoogte van één maas: “De vierkante mazen, gemaakt van zwart materiaal, hebben zijden van 10 cm”. (Nevobo, Officiële spelregels volleybal 2009-2013, Deel 1: Het Spel, Hoofdstuk 1: Speelruimte en voorzieningen, Regel 2: Net en palen, 2.2: Samenstelling). Laat ik nu altijd gedacht hebben dat het net gemaakt was van zwart materiaal en dat de gaten in het net de mazen genoemd werden. Ik begrijp nu dat een net eigenlijk gemaakt is van aan elkaar geknoopte mazen. Maar goed, ik moet dus nog 10 cm omhoog naar de bovenrand van het net maar dan ben je er natuurlijk nog niet. De aanval en de blokkering vinden ruim boven de netrand plaats en dus zal er gesprongen moeten worden, hoe hoger, hoe beter. Ik heb net even buiten gecontroleerd (buiten, want helaas zit het plafond in mijn woonkamer al op 2,48 m) en ik kom springend uit stand tot ongeveer 2,63 cm, dus zo’n 20 cm boven het net uit. Ik schrik er zelf van nu ik het opschrijf. Dat is nog minder dan de diameter van de bal. (Nevobo, Spelregels etc. Regel 3.1: Omtrek 65 tot 67 cm. En omdat de diameter gelijk is aan de omtrek gedeeld door π (pi = 3,14), betekent dat een diameter van 20,6 tot 21,3 cm.) In basketbal hangt de ring op 10 voet, dat is meer dan 3 m, daar hoef ik dus helemaal niet aan te denken. Maar voor mijn volleybalprestaties zou het wel goed zijn als ik wat verder de lucht in zou gaan.

+ 425 m. Op die hoogte bevond zich het Hyatt Park Restaurant in het SWFC, het World Financial Center in Shanhai, China. In dat restaurant met een fabelachtig uitzicht over de stad en op het naast het SWFC gelegen 421 m hoge Jin Mao gebouw, hebben we ’s avonds de verjaardag van mijn vrouw gevierd. We waren in China omdat precies op die dag de langste zonsveduistering van de eeuw zou plaatsvinden. 10 Jaar geleden, op 13 augustus 1999, was ik met mijn oudste dochter in de trein naar Luxemburg gereisd om daar een totale zonsverduistering mee te maken maar die dag regende het en zat de lucht potdicht. Toen heb ik opgezocht waar en wanneer de volgende zonsverduisteringen zouden plaatsvinden (jan.2001: zuidelijk Afrika, nov.2003: Antartica, mrt.2006: noordwest Afrika, aug.2008: Rusland. jul.2009: China) en zoals gezegd, die in China viel precies op de 55ste verjaardag van mijn lieve vrouw. Er viel niet aan te ontkomen. Een beter excuus om zo’n verre reis te maken was nauwelijks te bedenken. En het was in veel opzichten een fantastische reis met als een van de hoogtepunten het eten op de 94ste verdieping van het toen nog op één na hoogste gebouw ter wereld. Gedenkwaardig was ook het bezoek aan de hooggelegen WC: mannetje die de deur voor je openhoudt en je naar binnen begeleidt. Bij het openen van de toiletdeur zie je de deksel van de pot langzaam omhoog gaan en wordt de verwarmde bril automatisch gereinigd. Is de behoefte gedaan, dan kun je op het bedieningspaneel naast je kiezen waar en hoe je geschoond wil worden: voor of achter, “oscillating, pulsating or continuous”. Kom je uit het toilet, staat het mannetje bij de wastafel en heeft hij de kraan al aangezet, handdoekje over de arm. Zelden zo comfortabel een grote boodschap gedaan. De dag erna hebben we het gebouw nogmaals bezocht want op de 100ste verdieping, 474 m boven de grond, was de “Sky Walk 100, the world’s highest observatory”. Glas links, rechts en boven je, en af en toe ook glas onder je voeten. En buiten, in een bakje tegen de gevel, die ochtend ook vrolijk wuivende glazenwassers. Met zijn 492 m hoogte was in 2009 alleen het 508 m hoge Taipei 101 gebouw in Taiwan nog hoger. Maar zoals dat gaat met records, eens worden ze gebroken.

+ 828 m. Begin januari is het nu hoogste gebouw ter wereld officieel geopend, de Burj Khalifa in Dubai. Met zijn 828 m, verdeeld over 162 verdiepingen, is de Burj Khalifa niet alleen het hoogste gebouw ter wereld maar ook veruit de hoogste constructie ooit door mensen gemaakt. Dat was vanaf 1974 de KVLY tv-mast in Amerika toen een nog hogere mast in Polen plotseling instortte bij onderhoudswerkzaamheden. Ik heb het even nagekeken maar geen van de zonsverduisteringen tot 2060 zijn in Dubai te zien. Voor een bezoek aan die plek zal ik dus een andere reden moeten vinden. Het schijnt dat het zand daar erg mooi is. En voor de eerstvolgende eclips in Europa moet ik op 12 augustus 2026 (als 73-jarige) in Groenland, IJsland of Spanje wezen. In Nederland is op die dag om ongeveer zes uur ’s avonds een gedeeltelijke (90%) verduistering te zien. En om het verhaal compleet te maken: al op 4 januari volgend jaar, om kwart voor negen ’s ochtends, is in Nederland de eerstvolgende gedeeltelijke zonsverduistering te bewonderen. Als ik nu flink oefen en als een kat in het nauw veel gekke sprongen maak, dan spring ik tegen die tijd misschien ook wel een stukje hoger.

________________________________________________________________________________________

Oktober 2009: Column

Het was weer zeer gezellig gisteravond in De Rus bij de eerste kroegavond van Leevoc in het nieuwe seizoen. De opkomst was hoog en dat mag best een beetje opmerkelijk genoemd worden want minstens een week lang was de link naar de uitnodiging voor de kroegavond op de homepagina van de Leevocsite gekoppeld aan een wedstrijdverslag van D2. Wat zouden de dames gedaan hebben om Menno zo ver te krijgen? Overigens verdienen de D2dames wel een compliment want tot dusver zijn zij de enigen die al een wedstrijdverslag (twee zelfs op het moment van schrijven) op de site hebben geplaatst. Hulde dus voor die dames. Het was jammer dat ik vanwege huwelijkse plichten niet langer kon blijven daar bij De Rus. Ik weet zeker dat het nog heel lang goed toeven was op de stoep. Op de stoep? Buiten? Jawel, wis en waarachtig. Hoewel al volop herfst was het onder de grote buitenparasols bijkans zomers warm door die joekels van gasgestookte terrasverwarmers. Is dat nu een direct gevolg van het rookverbod in de horecagelegenheden? Dat het de rokers mogelijk wordt gemaakt om aangenaam buiten te paffen en dat dan vervolgens zowat iedereen ook buiten rondom de patioheater gaat staan? En dat terwijl het merendeel niet eens rookt! Heel gezellig, daar niet van, en een stuk rustiger ook door de afwezigheid van luide muziek, maar of onze minister van milieu daar nu zo blij mee zal zijn is zeer de vraag. Weer een fraai voorbeeld van een maatregel op een bepaald terrein die leidt tot een onverwacht en onbedoeld effect op een heel ander gebied.
De invoering van de vliegtax was ook zoiets. Op 1 juli 2008 ingevoerd als onderdeel van de Wet op de milieugrondslag met als doel om de groei van het vliegverkeer af te remmen. Maar wat doen wij Nederlanders dan? Niet minder vliegen, ben je gek zeg, we vertrekken gewoon vanaf een vliegveld vlak over de grens (airport Weeze: 300% meer Nederlanders!). En daar rijden we dan met de auto naar toe. Weg positief effect op het milieu, maar wel (onbedoeld) een verslechtering van de concurrentiepositie van Schiphol. Precies een jaar later, op 1 juli 2009, werd de vliegtax weer afgeschaft.
Allemaal bespiegelingen n.a.v. een Leevoc kroegavond. Ik hoop wel dat iedereen weer veilig is thuisgekomen. Op de radio hoor ik net dat er die nacht in Rotterdam (en wie weet op veel meer plaatsen in het land) een grootscheepse alcoholcontrole is geweest, de grootste die de politie ooit heeft gehouden: wel 16000 mensen mochten blazen (van wie 329 teveel hadden gedronken en 30 hun rijbewijs mochten inleveren). Een waarschuwing voor de feestdagen, aldus een woordvoerder van de politie, dat u dat maar weet.
Het was me overigens het weekje wel met veel schokkend nieuws: dat het 50 miljoen jaar geleden zelfs op de zuidpool zo’n 30 ºC warm was (een “fossiele broeikaswereld”) en dat we nu wellicht weer die kant op gaan; dat het er ook in de PvdA zeer heet aan toegaat en dat mevrouw Hamer daardoor op hete kolen zit; dat de Oranjes er dan wel warmpjes bijzitten maar dat zelfs de relatie met de Oranjeverenigingen nu zeer bekoeld is; dat de relatie tussen Agnes Jongerius van het FNV en Geert Wilders van de PVV daarentegen is opgebloeid omdat ze over de AOW hetzelfde denken. Wat mij betreft het meest schokkende was het bericht in de krant van vrijdag 9 oktober dat de zelfs bij niet-christenen zeer bekende openingszin van de bijbel (“In het begin schiep God de hemel en de aarde”) een verkeerde vertaling is uit het Hebreeuws. Dat, althans, is de overtuiging van de nieuwe hoogleraar Exegese van het Oude Testament aan de Radboud Universiteit Nijmegen, Ellen van Wolde. Volgens haar moet het Hebreeuwse woord “bara” niet vertaald worden met scheppen maar met scheiden. Er was dus al aarde en er waren al zeemonsters. Wat God deed was het scheiden van hemel en aarde, land en zee, zeemonsters en vogels. Pas daarna begon hij (zij?) met scheppen: planten, dieren en mensen. Bovendien, aldus nog steeds mevrouw Van Wolde, komt er in Genesis niet één God voor maar een oppergod in een verzameling van goden. Goh, dat werpt toch een heel ander licht op de christelijke traditie. Ellen van Wolde was al hoogleraar Oude Testament in Tilburg voordat zij in Nijmegen ging werken en is al vanaf het begin van de jaren ’90 gefascineerd door het bijbelboek Job. In maart 2006 was zij te zien op tv om uitleg te geven over een boek dat ze samen met een kunstenaar had gemaakt over Job. Voor die uitzending koos ze teksten uit het boek Job (28 en 38) en die werden begeleid door heavy-metalmuziek van de Duitse band Rammstein. Een bijzondere combinatie, dat kun je wel zeggen, zeker als ik nu zie dat Rammstein op hun huidige toernee wordt vergezeld door de groep Combichrist waarvan het laatste album is getiteld “Today We Are All Demons”. Een bijzondere dame ook, die Ellen van Wolde, een dame die naar eigen zeggen de mensen wil aanzetten tot het nadenken over de grote vragen van het leven.
En hier moet ik het maar bij laten voordat de column onder zijn eigen gewicht bezwijkt. Volgende keer iets luchtigers.

_______________________________________________________________________________________

Mei 2009: Wim is jarig. Hij is heel vroeg opgestaan en stilletjes naar beneden gegaan. En wat staat daar in de kamer? Een fiets, een rode fiets. Wim danst en roept en schreeuwt: Ik heb een fiets!
(Uit: De rode fiets, Annie M.G. Schmidt, 1959)

Waarom is fietsen zo’n geweldige manier van voortbewegen? Het is niet moeilijk om daarvoor argumenten te bedenken. Fietsen doe je buiten en geeft je dus de kans iets te zien van de wereld om je heen. Dat kan ook met rennen langs de weg maar rennen schiet niet echt op en bovendien word je daar zo moe van. Dan ren je toch wat langzamer, zou je zeggen, als je daar zo moe van wordt, maar dat is dan weer geen gezicht. Dan wordt joggen sjokken en krijg je alleen maar meewarige blikken toegeworpen. Op een fiets hou je zonder noemenswaardige inspanning zelfs een snelle jogger met gemak bij. En dus kom je op de fiets veel verder en zie je dus veel meer. Maar waarom dan niet motorrijden? Dat gaat nog sneller, je komt nog verder en je ziet dan nog veel meer. Toch? Nou nee, die redenering loopt spaak, tenzij je met een slakkegangetje over de binnenwegen tuft. Op de grote weg rij je veel te hard om meer te zien dan de weg en de andere weggebruikers en mocht je al iets leuks naast de weg ontdekken dan is het meestal niet verstandig om abrupt te stoppen om te gaan kijken, zo dit überhaupt al mag. Kies je er daarom voor om vrolijk en rustig op de smalle B-wegen te toeren dan kun je net zo goed gaan fietsen. Dat is veel rustiger, veel stiller ook, de helm kan af, de dikke kleren kunnen uit en het is nog stukken goedkoper ook. Bovendien beter voor het milieu, al heeft dat argument de laatste tijd veel van zijn kracht verloren. Dat blijkt wel uit de enorme populariteit van de elektrische fiets, en dan niet alleen bij moegetrapte oudjes maar ook of zelfs bij fitte veertigers en vijftigers. Als je die vrolijk fluitend met de wind tegen voorbij ziet “fietsen” heb je nooit het idee dat ze op weg zijn naar hun werk en ervoor gekozen hebben de auto thuis te laten. Dan zou het milieu er ook nog baat bij hebben. Liever lui dan moe, zei mijn moeder altijd over bepaalde mensen, volgens mij de mensen die nu elektrisch trappen.
Gewoon fietsen dus, daarvoor zijn redenen te over. En niet slechts op het sportive vlak maar ook voor de dagelijkse gang van zaken. Een fiets is er voor elke gelegenheid. Voor het vrije fietsen zonder doel (langs het rijtje knooppunten, bijvoorbeeld, dat ik thuis op mijn hand heb geschreven) gebruik ik een Koga Miyata toerfiets (met “Hi-Manga special steel manganese double butted tube” en “complete fork”), op 2/5/1987 voor ƒ 400,- gekocht bij Rijwielhuis Jan Wijnja, Midstraat 109 in Joure. Tweedehands maar wel met “Lifetime Guarantee Frame” van Miyata Industry Co Ltd. Aan dat frame heb ik in de afgelopen 22 jaar dan ook niets veranderd, aan de derailleurs ook niet, maar verder is er wel het een en ander aan de fiets verspijkerd: nieuwe rembeugels, nieuw stuur, nieuw crankstel, nieuwe wielen, nieuw freewheel en natuurlijk regelmatig een nieuwe ketting. Ook de berijder ziet er nu anders uit. Het wollen koersbroekje van weleer en het pluizige gele truitje is met dank aan Mient de Vries al lang ingeruild voor een stijlvolle gladde outfit met dito bril.
In (uit?) principe berijd ik mijn Koga alleen als de benen bloot kunnen en de regen achterwege blijft. Dat is een keuze. Naar je werk gaan is dat niet, dat moet, ook al regent het pijpestelen. Ik werk in Haren bij Groningen maar woon in Leeuwarden. Hooguit 1x per jaar ga ik op de fiets naar mijn werk maar om dat nu elke keer te doen, gaat me veel te ver, is me veel te ver ook. Toch fiets ik elke keer wel een deel van de rit, nl. naar en van het station. Daarvoor gebruik ik een vouwfiets van rijwielfabriek Empo uit Vorden, Holland, in 1989 voor ƒ 50,- gekocht van een aangetrouwde oom in Drachten. Tweedehands en zonder garantie. Het frame is inmiddels 2x gelast en de roest is verdwenen onder een dikke laag Hammerite en als de ketting er niet afvliegt, sta ik met schone handen voor de klas. Tussen het fietsen door zit ik in de trein en lees, terwijl mijn fietsje gratis meelift op het treinbalkon. Het woon-werverkeer kan nauwelijks beter zijn, denk ik dan, als ik de file bekijk op de weg langs het spoor.
Fietsen voor de lol en fietsen naar het werk. Was dat het wel wat fietsen betreft? Zeker niet, want je moet ook wel eens een boodschapje doen, naar volleybaltraining, naar de stad of naar de kroeg. Daarvoor gebruik ik een degelijke, zwarte Gazelle met schijfremmen voor & achter en een 3-versnellingsnaaf van Sturmey Archer. Laat me raden, ook tweedehands? Inderdaad, maar niet gekocht. Gekregen van mijn schoonmoeder na het overlijden van mijn schoonvader in 1992. Pake’s fiets dus voor mijn kinderen en ik kon hem al snel goed gebruiken toen even later mijn eigen oude (tweedehandse) opafiets onder mijn ogen werd gestolen. Rommelend in een bak met afgeprijsde boeken bij De Tille keek ik op en naar buiten naar mijn fiets die tegen het raam stond. Hé, wat doet die vent daar met mijn fiets? Verdorie, hij gaat ermee vandoor! Voor het eerst van mijn leven heb ik toen luidkeels “Houdt den dief!” geroepen terwijl ik achter mijn fiets aanrende. Mijn vertrouwen in de mensheid kreeg op dat moment wel een ernsige knauw toen bleek dat voorbijgangers zich niet massaal op de fiets stortten om deze terug te kunnen geven aan de rechtmatige eigenaar. Ik was de enige die zich druk maakte en mij restte niets anders dan een mismoedige gang naar het politiebureau. Lopend, zonder fiets. Maar wel in het gelukkige besef dat ik nu kon doortrappen op de fiets van mijn te vroeg gestorven schoonvader.
Over het fietsen nog twee opmerkingen ter afronding.
1. De fietsklemmen in Leeuwarden, je weet wel, die simpele gebogen buis, zijn een juweeltje van eenvoud en doelmatigheid. Een prachtig voorbeeld van schitterend industrial design.
2. Friesland is als fietsprovincie eigenlijk ongeschikt: te plat, te kaal, te winderig daardoor, teveel lucht en water. Al fietsend in Friesland slaan je gedachten op hol bij gebrek aan houvast. De einder is overal om je heen en 20 km verder is dat nog net zo. Ik overdrijf natuurlijk, maar een beetje gelijk heb ik wel. Een fietser in Friesland kan niet stijgen en niet dalen. Hij kan alleen maar voort.

________________________________________________________________________________________

Maart 2009: Lang leve de natuur

Naast het straatje achter mijn huis is een klein stukje groen. Niet zo lang geleden heeft de gemeente daar drie bomen geplant en er een paal neergezet. Op die paal zit een bordje geschroeft met wat tekst maar dat is in het voorbijfietsen niet zo gauw te lezen. Toen ik onlangs de moeite nam om af te stappen las ik tot mijn stomme verbazing: “Dit is een klimaatbosje”. Een bosje! Drie bomen bij elkaar is tegenwoordig al een bosje. Toen ik nog nahikkend van de lach verder fietste begon ik toch daarover na te denken. Het leek dan wel knullig, drie bomen en een paal, maar je kon het natuurlijk ook zien als het begin van iets moois. Heel veel kleine bosjes samen maken tenslotte wel een groot bos. En je kunt wel meteen hard van stapel lopen maar misschien is het beter klein te beginnen. Met drie bomen bijvoorbeeld.
Met een column is het eigenlijk net zo: je kunt wel denken dat je nu op dat grote lege witte vel dat voor je ligt een groots stuk gaat schrijven dat de wereld versteld zal doen staan van je glorieuze inzichten maar wellicht is het wel zo verstandig om klein te beginnen. Niet meteen voor de hele wereld maar eerst maar eens voor een klein clubje in Leeuwarden. Niet meteen een groots en meeslepend stuk maar eerst maar eens een dagelijks voorval, zoals de ontmoeting met een klimaatbosje in je eigen wijk. Want het begin lijkt vaak het moeilijkst, vooral als je van plan bent nu eens niet oppervlakkig te blijven maar heel diep te gaan graven. Diep graven en bloot leggen, wie wil dat tenslotte niet? Maar hoe te beginnen? Het antwoord daarop is kort en krachtig: blijf dicht bij huis, in de buurt, en hou je ogen open want het onderwerp ligt gewoon op straat. Beginnen mag dan moeilijk lijken, dat hoeft dus helemaal niet zo te zijn.
Is het dan lastig om verder te gaan als de kop er eenmaal af is? Nee, ook niet, en dat zal wellicht menigeen verbazen. Maar wie eenmaal de eerste stap heeft gezet, zal merken dat de tweede zich haast vanzelf aandient. Een voorbeeld. Stel je hebt net iets geschreven over een klimaatbosje bij jou om de hoek. Dan is het toch meer dan vanzelfsprekend dat je gedachten dan de natuur in gaan? Al ronddwalend in die natuur, mijmerend over de schoonheid ervan en de verscheidenheid van al het leven, begin je te peinzen over hoe dat toch allemaal mogelijk is. Zou er een verklaring zijn, denk je dan, voor hoe de levende natuur er nu uitziet? Is dat allemaal van te voren bedacht of zou het ontstaan zijn door heel geleidelijke veranderingen? En dan besef je dat het vervolg van je verhaal zich al heeft aangediend: de controverse tussen schepping en evolutie, tussen creationisme en survival of the fittest. Prachtig en ook nog eens hoogst actueel. Want is het dit jaar geen 200 jaar geleden dat de grote man van de evolutietheorie, Charles Darwin, werd geboren? En is het niet precies 150 jaar geleden dat hij zijn ideeën wereldkundig maakte in het nu wereldberoemde boek Origin of Species? Jazeker en dat is ook precies de reden dat het jaar 2009 is uitgeroepen tot het Darwinjaar en dat is dan weer de reden dat meer dan zes miljoen Nederlandse huishoudens binnenkort (of kort geleden?) de brochure “Evolutie of Schepping – Wat geloof jij?” in de brievenbus krijgen. Tenzij die bus is voorzien van de sticker NEE Géén creationisme | JA Wél Darwin. Een sticker die overigens geheel is uitverkocht. Er is geen andere wetenschappelijke theorie die zoveel felle reacties oproept als de evolutietheorie, zelfs 150 jaar later nog. Je kunt niet anders concluderen dan dat het voor heel veel mensen kennelijk zeer bedreigend is te horen dat de mensheid niet pakweg zesduizend jaar geleden pats boem op aarde is gezet maar er miljoenen jaren over heeft gedaan om te worden tot wat zij nu is. Voor die mensen geef ik hier graag de laatste zinnen uit het boek On the Origin of Species by means of Natural Selection in vertaling weer.
“Uit de strijd in de natuur, uit honger en dood, volgt derhalve direct het meest verhevene wat we maar kunnen bedenken, namelijk het ontstaan van de hogere dieren. Er zit grootsheid in deze opvatting van het leven, met zijn verscheidene krachten, die oorspronkelijk door de Schepper in een paar vormen zijn geblazen of in slechts één; en dat, terwijl deze planeet voortging met ronddraaien volgens de vaste wet van de zwaartekracht, uit een dergelijk eenvoudig begin zulke schitterende en wonderlijke vormen zijn ontstaan, en nog steeds ontstaan”.
Goh, dat ik hiermee zou eindigen wist ik absoluut niet toen ik aan het begin het klimaatbosje binnenstapte. Maar het is goed zo.

P.S. Op de webstek www.klimaatbosje.nl las ik later dat “klimaatbosjes bestaan uit minimaal drie walnotenbomen in een driehoeksvorm en zijn bedoeld als een symbool voor de grote compensatiebossen” . Zo blijft een mens maar leren.

________________________________________________________________________________________

December 2008: Uitgestrekt

“Toe opa, vertel nog eens van vroeger.”
“Vroeger, mijn kind, vroeger pakten we gelijk een bal als we de gymzaal binnenkwamen om te trainen of te spelen. Eerst rondjes lopen of heen en weer huppelen tussen het net en de achterlijn, dat deden we niet, laat staan dat we tegen een muur gingen staan duwen. We zaten op volleybal en volleybal speel je met een bal. Dus pakten we meteen een bal en begonnen direct te spelen. Eerst rustig bovenhands of onderhands, en als dat goed ging ook smashen. Ook dat eerst weer kalmpjes aan maar dan steeds harder en feller. Op die manier warmden we onszelf op voor de training of de wedstrijd.”
“Wat zeg je? Rekken of strekken? Nee, daar had nog niemand ooit van gehoord. Dat kwam pas veel later. Opeens was het er en opeens werd je vreemd aangekeken als je niet meedeed. Tja, die goeie ouwe tijden. Heb ik je al eens verteld hoe moeilijk het toen was om te scoren? Dat je als team alleen maar een punt kon krijgen als je zelf had opgeslagen? En dat je niet met je voeten mocht spelen? Nee? Nou, dat vertel ik je dan een andere keer nog wel eens.”

Vroeger was alles anders maar soms keren die tijden weer terug. Al vaker heb ik in de kolommen van dit voortreffelijke blad geschreven over de zin en met name de onzin van het rek- en strekritueel (zie bijvoorbeeld De Volleyballer nummer 4, 2004, blz.12: “De voortdurende strijd tussen Rekkelijken en Preciezen”) en de strekking(!) van het verhaal was dan altijd: Hou er toch mee op. Tenminste als je denkt daarmee blessures te voorkomen, want dat is niet zo. Die wijsheid haalde ik dan weer uit de gestage stroom van publicaties over dat onderwerp die op gezette tijden in de krant verschenen. Begin november (10/11/08) was het weer raak in De Volkskrant. Onder de vette kop “De mythe van rekken en strekken” werd daar melding gemaakt van de nieuwste inzichten op het gebied van de warming-up. Voornaamste conclusie: het ouderwetse statisch rekken en strekken is slecht voor het lichaam. Weliswaar ging het stuk voornamelijk over hardlopers maar veel conclusies zijn ook op andere sporten van toepassing. Citaat: “Hardlopers rekken en strekken vooral in de veronderstelling dat ze daarmee blessures voorkomen. Dat blijkt volgens diverse wetenschappelijke onderzoeken flauwekul. Het zogenaamde statische rekken, waarbij spieren worden opgerekt door een bepaalde positie tien tot twintig seconden vast te houden, voorkomt spier- en peesklachten niet.” Maar kwaad kan het ook niet, zou je denken. Citaat: “Ook andere voordelen zijn er niet. De lenigheid neemt niet toe door rekken en strekken. En ook het prestatievermogen gaat niet omhoog. Sterker nog: uit diverse onderzoeken blijkt dat sporters minder goed presteren als ze de klassieke oefeningen hebben gedaan. Spieren reageren trager. Uit onderzoek bij hoogspringers is zelfs gebleken dat ze 4 tot 6 procent minder hoog komen.” Ai, trager en minder hoog: voor een volleyballer niet zo handig.
Maar wat is dan wel goed? Op een looptrainersdag in Nijmegen kregen tientallen trainers in de workshop “Rekken als Gekken” te horen wat wel een goede voorbereiding is. Want het lichaam moet wel degelijk worden klaargestoomd voor een inspanning. Het sleutelwoord is “dynamisch”, dynamisch rekken. Stapsgewijs moeten de gewrichten en spieren via gerichte oefeningen worden losgemaakt en opgewarmd. De bewegingen moeten maatwerk zijn. Het heeft geen zin om oefeningen te doen die afwijken van wat in jouw sport gebruikelijk is. Dat kan zelfs averechts werken. “Het strekken van je dijbeen door de hak tegen de kont te leggen, wanneer doe je dat? Of het aanraken van je tenen, wanneer gebeurt dat tijdens het hardlopen?” En zo is het maar net. Volgens mij was het in opa’s tijd zo gek nog niet. Volleybal is een spel van bewegen, snel en veel bewegen en dan altijd met het oog op de bal, en dus moet de warming-up daarop zijn gericht. Lijkt mij. Dus.

Dankzij De Volkskrant weet ik nu ook wanneer de rek- en strekgekte begonnen is en wie daarvoor verantwoordelijk is. Dat blijkt de Amerikaan Bob Anderson te zijn die het statisch rekken 28 jaar geleden introduceerde en daarna sterk propageerde (googlel “Bob Anderson stretching” en er gaat een wondere wereld voor je open). In 1980, 28 jaar geleden, ben ik naar het buitenland vertrokken en toen ik zes jaar later terugkwam was het rekken en strekken overal doorgedrongen, ook in mijn geliefde volleybal. Sindsdien is gebleken dat veel van Bob Andersons veronderstellingen onjuist zijn (en dat is wetenschappelijk aangetoond!) maar gerekt en gestrekt wordt er nog altijd. Hoe lang nog, Bob, hoe lang nog?

________________________________________________________________________________________

Oktober 2008: Van hem en haar

Het is met een zekere schroom dat ik begin aan dit stukje want voor je het weet sta je te kijk als iemand met een ongezonde belangstelling voor bepaalde aspecten van het menselijk lichaam. Maar ik kan er toch niet omheen. Als beoefenaar van een teamsport ontkom je er niet aan dat je je met grote regelmaat ongekleed in dezelfde ruimte bevindt als eveneens ongeklede sexegenoten. En wie bij het douchen zijn ogen gewoon openhoudt moet het zijn opgevallen dat de hoeveelheid lichaamsbeharing in de loop der tijden almaar minder wordt. Dat is dan niet het gevolg van het voortschrijden van de evolutie – ook al waren onze verre voorouders inderdaad geheel behaard – maar het loutere gevolg van het actief verwijderen met scheermes of anderszins van de ongewenste begroeiing. Bij de vrouwelijke helft van de mensheid bestond die trend al veel langer (“May I have a full Brazilian wax, please?”) maar ook bij mannen schuift het ideaalbeeld nu steeds verder op naar geheel kaal. Dat was ook de filosofisch geschoolde gebroeders Maarten en Frank Meester opgevallen. Op 30 augustus was de titel van hun gezamelijke column in De Volkskrant “Kale ballen” en het begon als volgt:
F: Heb jij je ballen al geschoren?
M: Waarom zou ik?
F: Volgens het televisieprogramma Mannen volgens vrouwen van de VPRO, dat donderdag op de televisie was, mag de ideale man anno 2008 absoluut geen haar hebben. (…)
M: Daar weet ik niets van, mijn ideale man kijkt geen tv. (…) Heb jij je ballen wel geschoren dan?
F: Nee, want ik denk dat harige ballen veel aantrekkelijker zijn voor vrouwen.
De beide heren gaan nog even door op dit onderwerp, zonder het overigens eens te worden over wat nu beter is. Maarten heeft het laatste woord en volgens hem kiezen vrouwen hun man tegenwoordig om geheel andere redenen (anders dan vroeger toen kracht nog heel belangrijk was), namelijk omdat hij er zo schattig uitziet, voor de afwas of als oppas. Daardoor vinden ze anno 2008 mannen met kale ballen veel leuker, terwijl mannen juist van vrouwen gaan houden met haar op hun tanden.
Of Maarten daarin gelijk heeft, weet ik zo net nog niet maar feit is dat de haargrens steeds verder uit het zicht raakt. Was dat vroeger alleen bij wat oudere mannen op hun hoofd te zien (uitzonderingen daargelaten natuurlijk), tegenwoordig zie je met name bij de jongere exemplaren dat ze de wereld geheel haarloos tegemoet treden. Ik moet eerlijk bekennen dat ik nog in het duister tast omtrent de reden daarvan. Je zou het ze moeten vragen, die mannen, of ze het doen om er in de ogen van hun mogelijke toekomstige partners aantrekkelijker uit te zien, omdat ze zelf liever geen behaard beeld in de spiegel zien of om een geheel andere reden. En net zoals ik niet weet wat de mannen bezield, weet ik niet wat vrouwen in het algemeen van gladde mannen vinden. Ik ken wel de voorkeur van één vrouw in het bijzonder maar wellicht is zij een uitzondering. Toen ik haar leerde kennen, begin jaren zeventig, spoelde net de eerste feministische golf aan op de kust van Nederland en de dames die op die golven meedreven maakten zich weliswaar heel druk over de mannen maar nu net niet over hun beharing. Ook niet over hun eigen beharing trouwens. Het begrip bikinilijn moest nog worden uitgevonden en wie de oksels schoor of laat staan de benen, was nog niet voldoende geëmancipeerd. Op de verkiezingsposter van de PSP uit die jaren (1971) staat zo’n zelfbewuste nog niet geschoren dame. Zo kom je ze tegenwoordig niet veel meer tegen. Ook bij mij thuis slingert nu een Gilette Venus in de badkamer naast de Gilette sensor die er altijd al lag.
Niet zichtbaar op straat maar wel in de blaadjes, op internet en in de slaapkamers is het opschuiven van de haargrens op de venusheuvel. Waar je je vroeger soms al een weg door het struikgewas moest banen voordat je aan de beklimming begon, moet je tegenwoordig niet zelden op de top constateren dat er helemaal niets meer groeit op die schitterende heuvel. Zelfs het laatste streepje is verdwenen. Dat dit toch echt een modeverschijnsel is moge blijken uit het feit dat het scheren van de schaamstreek al 2000 jaar geleden in het Romeinse rijk de normaalste zaak van de (Romeinse) wereld was. En trouwens, Islamitische vrouwen doen dat al sinds mensenheugenis, zo heb ik begrepen. Het is moeilijk te voorspellen of en hoe lang deze trend nog door zal gaan en of er in de toekomst nog weer een kentering komt. Terug naar de natuur en puur natuur zouden ook wat betreft lichaamsbeharing weer een ideaal kunnen worden. Ieder moet voor zichzelf maar uitmaken of dat een aanlokkelijk perspectief is.

________________________________________________________________________________________

Mei 2008: Eindeseizoensmijmeringen

Iedereen weet van zichzelf wel dat zij/hij een goddelijk lichaam heeft (“En God zeide: Laat ons menschen maken, naar ons beeld, naar onze gelijkenis;” Gen.1:26) maar in de loop der jaren gaan de scherpe kantjes er wel wat vanaf en verschijnen er steeds meer rondingen aan de oppervlakte. Ook op plekken waar je het niet meteen zou verwachten wordt het langzamerhand wat minder strak en wat meer “oubollig”, oud en bollig. Je ziet die nieuwe vormen meestal het eerst bij je teamgenoten, onder de douche, na de training of na de wedstrijd. Dat rolletje daar, vlak boven je linkerheup, zat dat er vorige week ook al of is dat nieuw? Nee, dat is nieuw, maar ik zie dat jij ook iets nieuws hebt aangeschaft! Tja, zo gaan die dingen. Het is de tijd die verglijdt en die zijn sporen achterlaat, of je het nu leuk vindt of niet.
En dan, zo op het eind van het seizoen, wil je wel even achterom kijken naar wat geweest is en hoe het was. Bedenken wat er allemaal heel goed is gegaan, soms, maar ook wat niet zo best ging. En dan stel je je zo voor dat je in de lange volleyballoze periode die voor je ligt daar iets aan gaat doen. Nou iets, misschien wel heel veel aan gaat doen, zoveel dat je bij de eerste training na de vakantie je teamgenoten versteld gaat doen staan vanwege de enorme vooruitgang die je hebt geboekt. Die 20 push-ups elke ochtend voor het ontbijt en ’s avonds opnieuw voordat je het bed induikt, de rek- en strekoefeningen de hele dag door, het touwtje springen aan het eind van de dag nog voor het eten, het traprennen op elke trap die je tegenkomt, al dat oefenen is niet vruchteloos gebleven. Plots spring je wel 20 tot 30 cm hoger, smash je harder, blokkeer je effectiever, zijn je passes veel zuiverder, ben je stukken sneller in het achterveld en verdedig je zelfs de moeilijkste ballen met gemak. Je bent, kortom, een herboren volleyballer, een veel betere versie van je vroegere zelf.
Dat, en misschien nog wel veel meer, stel je je zo voor aan het eind van het seizoen, aan het begin van de zomerperiode. Maar ja, je bent realist en op de slaapkamer hangt een grote spiegel. Wat je daarin ziet, krijg je niet in een paar maanden omgebouwd tot een imposante sportmachine. Daar is wel wat meer voor nodig dan wat dagelijkse oefeningen. De werkelijkheid is weerbarstig en de weg naar de hemel is geplaveid met goede bedoelingen. En daarmee zijn we weer terug bij God die “zag al wat hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.” (Gen.1:31). Laten we het daar maar op houden: wat je in de spiegel ziet, is zoals het is, zoals het hoort voor iemand die zo oud is als jezelf. “Comme il faut,” zegt de Fransman en ik zeg het hem na: Kommil Foo.

__________________________________________________________________________

Maart 2008: Volleybal lijkt nergens op.

Volgens mijn Oxford Advanced Learners Dictionary of Current English (mét plaatjes en uitspraakinstructies) betekent
vol-ley /’volI / n [C] 1 hurling or shooting of a number of missiles (stones, arrows, bullets, etc) together. 2 number of oaths, curses, questions, directed together, or in quick succession, at sb. 3 (tennis) stroke which returns the ball to the sender before it touches the ground.
Tennis is ouder dan volleybal en aan die laatste betekenis moet de Amerikaan William G. Morgan in 1895 hebben gedacht toen hij een naam zocht voor een nieuw groepsspel dat binnen gespeeld kon worden, eenvoudig te leren was, en vooral niet inspannend mocht zijn. Het was tenslotte bedoeld voor zakenmensen voor wie het nieuwe spel basketbal (uit 1891) te vermoeiend was. Zou je kunnen denken, maar de geschiedenis is anders. Morgan zelf noemde zijn spel mintonette, een naam afgeleid van minton, een Indiaans spel waar het nieuwe volleybal wel wat op leek. Na een demonstratie van mintonette in 1896 werd door prof. H.T. Halsted voorgesteld het spel volley ball te noemen, precies om de reden als boven genoemd. Dit alles is o.a. na te lezen in het boek “Volleybal” van Henk Blok (Dijkstra’s uitgeverij Zeist bv, 1977). Met tennis heeft volleybal gemeen dat de twee tegenstanders ieder een eigen speelhelft hebben en zijn gescheiden door een net. Badminton wordt op dezelfde manier gespeeld en met een beetje goede wil kun je ook tafeltennis in deze categorie scharen. (Het valt me nu opeens op dat badminton gelezen kan worden als “minton” met “bad” ervoor. Zou dat soms ook zijn afgeleid van dat Indiaanse spel maar dan als een slechte variant ervan? Of moet “bad” eigenlijk “bat” zijn, als het batje dat gebruikt wordt bij tafeltennis? Zo heb je altijd weer wat uit te goochelen/googlen).
(Tafel)tennissers en badmintonners hebben voor hun spelletje een slagwapen nodig maar volleyballers doen het in hooguit drie keer met hun blote handen. In die zin lijkt volleybal dan weer op handbal, korfbal, basketbal en waterpolo. En dankzij de spelregeluitbreiders van de bonden wordt de overeenkomst met voetbal ook langzamerhand steeds groter. Gelukkig onderscheidt volleybal zich van al die andere balsporten door het ontbreken van lichamelijk contact met de tegenstander. Lopen (of zwemmen) tegenstanders bij waterpolo, voet-, hand-, basket- en korfbal altijd hinderlijk in de weg, bij volleybal staan ze keurig aan de andere kant van het net en heb je er eigenlijk helemaal geen last van. Pas op het moment dat je de bal bij hun op de grond probeert te krijgen, komen ze in actie en proberen ze dat met alle mogelijke middelen te verhinderen. Mijn anderszins voortreffelijke Engelse woordenboek omschrijft het doel van volleybal ietsje anders en wel als volgt: “game in which players on each side of a high net try to keep the ball in motion by hitting it with their hands back and forth over the net without letting it touch the ground.” Dat komt toch dichter in de buurt van wat wel wordt aangeduid als campingvolleybal. (Zoals ook op de camping het doel van badmintonnen is om het hoedje zo lang mogelijk in de lucht te houden. Mijn eigen persoonlijke record staat op 635, samen met dochter Zinzi in de zomer van 2002 gevestigd op camping Can Banal in Montagut, Spanje).
In mijn speurtocht naar het eigene en bijzondere van volleybal vroeg ik me af of het soms de enige sport is waar de spelers een min of meer vaste positie innemen. Bij de meeste teamsporten begint zo ongeveer iedereen meteen na het eerste fluitsignaal door elkaar heen te rennen op zoek naar een mooie, liefst vrije positie. Zo niet bij volleybal, maar ook niet – bedacht ik mij toen – bij honkbal en cricket. Daar vliegt weliswaar de bal flink in het rond maar rennen gebeurt meestal slechts door één persoon. Wat positiespel betreft heeft volleybal dus wel een beetje weg van die beide sporten, zoals het ook wel wat gemeen heeft met veel andere balsporten. Volleybal is soms vergelijkbaar maar toch altijd anders. Eigenlijk biedt volleybal het beste van allemaal. Laten we het daar maar op houden: volleybal lijkt werkelijk nergens op.

P.S. En kaatsen dan, hoor ik Mient al vragen, hoe verhoudt volleybal zich tot de wereldsport kaatsen? Eh tja, dat was ik even vergeten: je kunt ook nog kaatsen. In Friesland. Niet aan gedacht bij het schrijven van dit stukje. Als er ooit een tweede druk komt, neem ik het kaatsen mee. Akkoord?

_________________________________________________________________________

Mei 2007: Volleybal (…) is nu de geliefdste sport ter wereld (blz.10)

Op het plankje “Volleybal” in mijn boekenkast stonden al drie boeken (“Modern volleybal” van F. Boukes uit 1965, “Volleybal” van Henk Blok uit 1977 en “Volleybal – training, techniek, tactiek” van Günter Blume uit 1993) maar dankzij De Slegte is daar nu een vierde titel bijgekomen: “Volleybal” van Peter Meyndt en Dieter Beutelstahl uit 2002. Oorspronkelijke prijs € 12,50, niet verkocht voor € 3,99 en nu voor het luttele bedrag van € 1,50 te koop voor de liefhebber. Zo’n gelegenheid om voor de prijs van een Amsterdammertje je kennis van het prachtige volleybalspel bij te spijkeren, krijg je niet elke dag en ik aarzelde dan ook geen moment. Het (nieuwe!) boekje ziet er met 127 pagina’s leuk uit, kleurig ook en met heel veel foto’s. Op weg naar mijn fiets begin ik al te lezen in het voorwoord: “Volleybal is een sport die we binnen en buiten kunnen beoefenen, zonder onderscheid naar sekse en leeftijd, en die niet alleen zorgt voor meer beweging in ons zittende leven, maar die ons ook tal van pedagogische, geestelijke en sociale voordelen biedt. Kunnen samenwerken in een team, stressbestendigheid, omgaan met conflicten en frustraties, concentratievermogen – het zijn allemaal vaardigheden die ons ook in de werksfeer van pas komen en die door het volleybalspel ontwikkeld en op de proef worden gesteld.” Zo die zit al vast, en ik maar denken dat ik gewoon een leuke sport beoefen, voor de lol en het plezier. Niet dus, ik ben druk bezig met persoonlijkheidsontwikkeling waardoor ik een veel beter mens word. Fantastisch, vlug verder lezen: “En zeker ook omdat er door het ontbreken van lichamelijk contact maar een kleine kans op blessures bestaat, en door het sociale aspect van het samenspelen met anderen – zonder onderscheid naar prestatievermogen, leeftijd en geslacht – is volleybal verreweg de meest beoefende sport ter wereld. Als enige balsport is volleybal op de Olympische Spelen vier keer vertegenwoordigd (in de zaal voor mannen en vrouwen en beachvolleybal voor mannen en vrouwen).”
Dat laatste geloof ik wel maar de meest beoefende sport ter wereld? Thuisgekomen tik ik bij Google “meest beoefende sport ter wereld” in en ik krijg 9670 zoekresultaten in 0.12 s. De eerste hit is “Telstar Harderwijk Sport en Fashion” en op hun webstek lees ik dat de meest beoefende sport ter wereld voetbal is. Tweede hit: “RP Holidays. Sportieve golfvakanties op prachtige banen” want, ja hoor, golf is de meest beoefende sport ter wereld. Verderop lees ik dat tafeltennis op dit moment één van de meest beoefende sporten ter wereld genoemd kan worden maar volgens de Wikipedia geldt dat ook voor bodybuilding (!), en volgens de tennisbond KNLTB kan tennis ook in dat rijtje geschikt worden. Ik heb natuurlijk niet alles bekeken maar ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik zeg dat de drie meest beoefende sporten voetbal, golf en tafeltennis zijn. Dat tafeltennis in dit rijtje staat, komt door de miljoenen Chinese beoefenaars. In de gauwigheid zag ik maar één site die volleybal rekent tot de top drie van meest beoefende sporten ter wereld en dat is de site van de BGS, de Brussels Gay Sports. (“Regelmatig worden er vriendschappelijke matchen gespeeld tegen andere Belgische homoploegen. Verder nemen we elk jaar deel aan de Benelux Homocompetitie.”) Er is nog een wereld te winnen voor Leevoc begrijp ik hieruit: verander de v in een c en huppakee, we kunnen als LeeCOC vriendschappelijke matchen gaan spelen tegen andere Fryske homoploegen. Maar ik dwaal af, terug naar Meyndt en Beutelstahl (mooie naam overigens, vast een goede volleyballer die Beutelstahl) en hun volleybalverhaal. Het boek gaat niet alleen over de zaalvariant, het echte volleybal zal ik maar zeggen, maar ook over de zandvariant voor op het strand of op het zaailand. Beachvolleybal, zo lees ik, werd al in de jaren ’20 voor het eerst gespeeld op de stranden van Santa Monica in Californië. Eerst zes tegen zes, daarna vier tegen vier, en sinds eind 1930 met twee tegen twee. Vanaf 1990 kreeg deze “trendy funsport” ook in Nederland vast voet aan de grond. Fijn om te weten. Wat staat er nu verder zoal in dit boekje? Dat toont ons de inhoudsopgave:
Doel van het spel en spelregels, Techniek (verreweg het langste hoofdstuk), Trainingsplanning, Tactiek, Mentaliteit, Evaluatie, Verder lezen. We doen een greepje uit elk van de hoofdstukken.
Techniek: “De trainer moet op de belangrijke fout wijzen en hoeft de betreffende speler niet bij naam te noemen, maar alleen de juiste uitvoering voor te doen. Als slechte uitvoeringen desondanks heel vaak blijven voorkomen, kan de trainer de betreffende speler kort uit het spel nemen om hem de juiste bewegingscyclus bij te brengen, die de speler dan weer in het spel kan toepassen.” Sympathieke aanpak, dat moet gezegd, maar of het in de praktijk ook zo werkt?
Trainingsplanning: “Binnen de jaarplanning kunnen drie voorbereidingsperioden worden ingebouwd. Voorbereidingsperiode 1 (VPI) kent de volgende doelen: ontwikkeling van algemene, volleybalspecifieke, conditionele en coördinatievaardigheden; verbeteren of aanleren van nieuwe technieken en individuele tactiek.” Ik hoor u denken: zo, zo, dat is toch heel wat anders dan wat wij doen. En dan heb ik nog niets gezegd over VPII en VPIII ! Of over de “macrocyclus van een team in VPI in mei”.
Tactiek: “Vaak in paren trainen bevordert het groepstactische vermogen te weinig.” “Viermansstopopstelling”. “Eerstetemposet-ups”. “Read-blok”. “Bovendien kan de middenblokspeler de blokkeerrichting en de richting aangeven waarin hij het tweemansblok wil richten.” Spreekt mij wel aan, dat laatste.
Mentaliteit: “Belangrijk. Het doel moet altijd bereikt worden, ook al is het pas tijdens volgende trainingen. In elk geval moet men altijd werken met beloning (als het doel wordt bereikt) en extra opdrachten (als het doel niet in de beoogde trainingssessie wordt gehaald).” Een beetje zoals je een hond africht, of begrijp ik dat verkeerd?
Evaluatie: “Bij volleybal zijn vooral de prestatie-analyses van het eigen team en/of de tegenstander van belang.” Hele rake opmerking, lijkt mij, niets tegen in te brengen.
Verder lezen: Hier vind ik twee van mijn eigen drie titels terug – Boukes’ boek uit 1965 was kennelijk te oud – plus nog een bescheiden lijstje met andere titels, o.a. “Hoppa! – 50 jaar volleybal in Nederland” van Chris Mast uit 1997. Maar ook, zoals te verwachten in een boek uit 2001, een lijstje met websites. Een slordig lijstje, want bij controle blijken er twee URLs niet meer opvraagbaar, is er één fout gespeld (www.volleybal.org uit de V.S. moet natuurlijk zijn volleyball.org) en is de site van de Nederlandse Vereniging van Volleybal Oefenmeesters, www.nvvo.nl, nu in het bezit van de Nederlandse Vereniging van HRD-professionals in ontwikkelen en opleiden. Jawel. Wat wel klopt, is www.volleybalkrant.nl, een erg aardige site met het laatste nieuws op volleybalgebied. En daarmee zijn we terechtgekomen op de laatste bladzijde van dit boekje. Ik kocht het op 1 mei en toen lag er nog een stapeltje van zes. Wie weet zijn er nog wat exemplaren over, dus je zou even kunnen gaan kijken op de Nieuwestad. En zijn ze toch op, dan loop je gewoon de winkel verder in om voor een paar centen je vakantieboeken uit te zoeken. Kost bijna niets en je hebt er een hoop plezier van.

_________________________________________________________________________

Maart 2007: Column Wim

Vaste vraag in het interview van onze sterverslaggeefster Ilse is “Welk boek heb je het laatst gelezen?” Goeie vraag, want het antwoord op die vraag is veelzeggend. Dezelfde vraag wordt ook wekelijks gesteld in Huis aan Huis, in de rubriek “Profiel van Leeuwarden”, volgens eigen zeggen de meest gelezen rubriek van Nederland. Niet zelden is dan het voor mij verbijsterende antwoord “Ik lees geen boeken”. Geen boeken lezen is vrijwillig afzien van een onuitputtelijke bron van vermaak, spanning, genot, ontroering en, niet te vergeten, kennis. Te lezen dat er mensen zijn die nooit lezen doet je weer beseffen dat het leven op deze wereld op heel veel verschillende manieren geleefd kan worden. Jouw eigen manier is er daar maar eentje van, het kan ook heel anders.
Zo zijn er ook mensen die helemaal niets hebben met fanatieke sportbeoefening, die met verbijstering de “joggers met hun gifpaarse pakken” gadeslaan en die over “doorgetrainde zwemsters, crossfietsers, bergbeklimmers en vooral marathonlopers” hun oordeel klaar hebben: “Het is sadomasochisme in zijn zuiverste vorm, met sadist en masochist verenigd in één persoon, zijn geest als meester en zijn lichaam als slaaf”. Eén van de mensen die er zo over denken is Midas Dekkers en de citaten hierboven komen uit zijn laatste boek “Lichamelijke oefening”. Een fantastisch boek, zelfs (denk ik) als je niet van lezen houdt. Prachtig geïllustreerd ook, met veel foto’s en tekeningen van mensen die druk doende zijn met hun lijf en leden.
Volgens Midas Dekkers is de moderne sport het product van de industriële samenleving. Anderhalve eeuw geleden had je geen sport, schrijft hij, niet de sportscholen zaten vol maar de kerken. Tegenwoordig nemen machines ons veel werk uit handen en daarom lopen we nu te zweten op het sportveld. Want we moeten trainen, veel trainen, om de spieren te stalen. Maar machines slijten door intensief gebruik en met spieren is het niet anders, houdt de schrijver ons voor. Nee, dan pakken de dieren het slimmer aan volgens de bioloog Dekkers, die doen niet aan sport maar zijn toch altijd zo fris als een hoentje. Dat geeft te denken niet waar? Waar doen we het allemaal voor? Om gezond te blijven? In Nederland zijn er per jaar 2,5 miljoen sportblessures. Elk jaar gaat de helft van alle sporters stuk, ruim een derde van de slachtoffers moet naar de dokter. Hoe gezonder je wilt worden, des te meer sport je en des te vaker ga je stuk. Volwassenen kunnen ervoor kiezen om te sporten maar kinderen niet, schrijft Dekkers. Zij worden vanaf de kleuterleeftijd onderworpen aan een stelsel van lichamelijke tucht. Hierbij lopen kinderen reëel gevaar op blessures waar ze nog jaren, zo niet een leven lang, onder gebukt kunnen gaan. Als je kind elders zo’n risico op ongevallen zou lopen, was de wereld te klein, maar gymnastiek heeft een onaantastbare status bereikt omdat het zo gezond zou zijn. Het zal duidelijk zijn dat het gymnastiekuurtje op school aan de kleine Midas niet was besteed. “Scholen zijn tankstations voor de geest. Groot was dan ook mijn verbazing toen ze op school ook mijn lichaam wilden onderwijzen. (…) Lijfstraffen waren toch afgestraft? Waarom kreeg ik in plaats van kennis een bal naar mijn hoofd?” Omdat, zo schrijft hij elders, het lichaam dienst kan doen als uitlaatklep. “Op deze gedachte is de opvoedende waarde van de sport gebouwd. De neanderthalers van de klas zijn een stuk handelbaarder nadat ze hun klasgenoten een uurtje omver hebben getrefbald, notoire raddraaiers kun je temmen met voetbal of gymnastiek. (…) Het kwaad zweet er wel uit.”
Ook al ben je het er niet mee eens, het is een genot om te lezen.
Nog een voorbeeld. “Ook de topste topsporter komt niet aan een gebruik boven de 6000 kcal per dag. Met al zijn geren en gedraaf en aanstellerij en gezweet verbruikt hij nauwelijks meer extra energie dan op een dag dat hij gewoon een boekie leest. (…) Anders gezegd: iemand die geen poot uitsteekt verbruikt over de hele dag genomen altijd nog 50 procent van de energie van een topsporter op zijn topst.” En er is meer goed nieuws, weet Midas Dekkers. “Of je nu tien kilometer hardloopt of tien kilometer wandelt, het vreet evenveel calorieën. (…) Als je vaker wandelt in plaats van de auto te nemen, is al dat gehol en gejog nergens voor nodig. Dat is goed nieuws, want hollen en joggen hebben een groot nadeel: je wordt er moe van.” Maar worden je spieren er dan niet beter van, of sterker? Welnee: “Gebruik je een mes veel, dan wordt het bot. Van een auto daalt de verkoopwaarde met elke kilometer die hij heeft gereden. Alles slijt. Kijk maar eens in een bejaardentehuis. Stratenmakers en betonvlechters zijn daar niet oververtegenwoordigd. Het veelvuldig gebruik van hun spieren en pezen heeft hun rug niet versterkt maar versleten, hun knieën geruïneerd, hun leven niet verlengd maar verkort.” Als er één spier is die de godganse dag in beweging is, schrijft Dekkers, is het de tong wel. “Zou zo’n spier daar echt veel groter van worden dan liepen de kaken snel vast. Een sporter zou geen woord meer uit kunnen brengen. Maar zo genadig was de Schepper ons niet.”
Het gaat Midas Dekkers er niet om alle sport te veroordelen. Wat hem dwars zit, is de claim dat sporten moet, dat het goed is voor je gezondheid, dat je er een beter mens van wordt. Het is net als met eten schrijft hij: “De ene keer moet je dit eten om gezond te blijven, de andere keer juist dat, nu eens moet je af en toe heel erg bewegen, dan weer steeds een beetje. Wat ooit de gewoonste zaak ter wereld was – eten en bewegen -, wordt een probleem. Wie de goede raad opvolgt en bewust gaat eten, denkt de hele dag aan eten, met alle honger van dien. Doe je voor je gezondheid aan sport, moet je steeds ruimte in je agenda zien vrij te maken; doe je gewoon je auto weg, dan gaat het vanzelf.”
Wie na lezing van dit alles zich afvraagt of volleyballen dan nog wel verantwoord is, kan gerust zijn. “Van huis uit is sport puur voor de lol. Dat lijkt mij een uitstekend motief. (…) Geen smoesjes. Je gaat toch ook niet naar het café voor je gezondheid of de integratie? Of neem seks. Natuurlijk heeft seks te maken met voortplanting en het in stand houden van de soort, maar je doet het omdat het lekker is. (…) Om het plezier, een betere reden is er niet voor sport. Het nutteloze, dat is het aardigste van heel de sport. Het houdt in dat je het ook kunt laten.”
En met die mooi gedachte wil ik besluiten. Het is een lang verhaal geworden maar daarvoor hebben we dan ook een clubblad. Voor wie nog meer wil lezen van Midas Dekkers, het boek “Lichamelijke oefening” is uitgegeven bij uitgeverij Contact, ISBN 90 254 2733 2.

mals vleeslachspieren

Mals vlees                                                                                             Lachspieren

_________________________________________________________________________

December 2006: Column Wim

Ken je dat gevoel? Je hebt afgesproken iets voor een bepaalde datum te doen – een stukje te schrijven bijvoorbeeld, voor een clubblad of zo – maar die datum ligt nog ver weg zodat je je voorlopig nog geen zorgen hoeft te maken met als gevolg dat die afspraak uit het zicht verdwijnt om pas weer op te duiken vlak voor de afgesproken deadline. Help! Wat moet ik doen? Over een paar dagen moet ik mijn stukje inleveren en ik heb nog niets! Dat gevoel dus, ken je dat? Ik wel en maar al te goed. Maar ervaring heeft me ook geleerd niet toe te geven aan de opkomende gevoelens van paniek. Ende despereert niet, zei Brederode al, want zo weet ik van mijn moeder, als de nood het hoogst is, is de redding nabij. Dus wat lees ik op dinsdag 28 november op de sportpagina van De Volkskrant? “Identiteitscrisis Ajax leidt tot morele nederlagen” (over de “blinde tyfushond”, de scheidsrechter dus, zo genoemd door Wesley Sneijder) ja dat ook, maar ik bedoel natuurlijk de kop “Volleybalwereld begroet alternatieve wereldbond”. Zo, hé, als dat geen nieuws is voor een volleybalverenigingskrant, wat dan wel?
Het blijkt dat in het weekend van 25 november in een hotel in Kopenhagen een nieuwe wereldbond in het volleybal is opgericht. En waarom? Omdat de bestaande bond, de FIVB (Fédération Internationale de Volleyball) al heel lang, sinds 1984 om precies te zijn, met harde hand wordt geleid door de nu 72-jarige dictatoriale Ruben Acosta uit Mexico. Volgens het krantenbericht had dr Acosta eigenlijk al in 1992 moeten aftreden maar desondanks is het hem gelukt om bij het congres van oktober 2006 in Tokyo opnieuw gekozen te worden tot voorzitter. Volgens de website van de FIVB (www.fivb.org) zelfs bij acclamatie door de delegaties van de 196 aanwezige landen. Bij de FIVB zijn 219 nationale bonden aangesloten en onze eigen NeVoBo is daar een van. Weliswaar is ook de NeVoBo zeer kritisch over het beleid van meneer Acosta maar volgens directeur Huizing van de NeVoBo kan de democratie van de FIVB slechts van binnenuit worden verbeterd. “Wij houden ons afzijdig van deze discussie. Wij steunen de FIVB. Punt.”
Zo niet 28 andere, voornamelijk kleine, landen die hun steun hebben gegeven aan de oprichting van de FIABVB, de nieuwe wereldbond: Fédération Internationale des Associations de Beach et de Volleyball. Op de website van de FIABVB (www.fiabvb.org) is te lezen wat de nieuwe bond onderscheidt van andere gelijksoortige federaties:
“But also a 100% professional, transparent, ethical and democratic management and cleared out from all the medieval practices who brought shame on certain persons and certain sports.” En als je nu denkt, dat is net wat voor mij, kan ik ook lid worden? dan is hier het antwoord: “Who can be member ? Everybody. Organized National Federations or informal organizations. Athletes or persons supporting them.”
Mooi niet? Eerlijkheidshalve moet wel vermeld worden dat bij de oprichting van de nieuwe bond vooral veel mensen betrokken zijn die in voorbije jaren door FIVB-chef Acosta buitenspel waren gezet. Zo is de nieuw gekozen baas van de alternatieve bond, de Zwitser Jean-Pierre Seppey, een paar jaar geleden uit de FIVB gezet omdat hij in de periode dat de voorzitter ziek was met geld zou hebben gesmeten. Ook meneer Seppey heeft dus geen onbesmet verleden. Wat dan wel weer mooi is, is dat de FIABVB een aantal vrouwen heeft benoemd in het bestuur. Volgens eigen zeggen “A rather rare event in the world of the sport to be underlined”. En ook opmerkelijk is dat in 12 grotere landen, waaronder Duitsland, Zwitserland en Brazilië, alternatieve nationale bonden worden opgericht.
“From now on, the sport world will assist to the FALL DOWN of the DICTATOR SHIP and to the BIRTH of the DEMOCRACY.In the FIABVB there is enough space for all because we respect each nation equally; we listen to the players and to each member’s opinion. That is the true democracy!”

Er is werk aan de winkel, Harry-Jan, tijd om de bakens te verzetten. Wie niet voor ons is, is tegen ons. Of zou het allemaal zo’n vaart niet lopen?

_________________________________________________________________________

Oktober 2006: Je moet erbij geweest zijn ….

om te weten hoe gezellig het weer was op de jaarlijkse algemene ledenvergadering van Leevoc. Vorig jaar schreef ik op deze plek onder het kopje “Gratis koffie en na afloop een rondje van het bestuur” over mijn eerste bezoek aan de ALV en over hoe leuk het wel niet was. Na 16 jaar lidmaatschap toen voor het eerst naar een ALV. Het schaamrood stijgt me opnieuw naar de kaken nu ik eraan terugdenk. Maar goed, toen een paar weken geleden rode flyers in de kleedkamer van sporthal Bilgaard de leden van Leevoc opriepen om op 3 oktober naar de ALV te komen heb ik die datum direct vastgelegd in mijn agenda. Ik heb mijn vrouw ingelicht en mijn vriendin gebeld dat ik die avond niet beschikbaar zou zijn omdat er belangrijker zaken aan de orde waren. Tot mijn grote vreugde bleek de locatie van de ALV gewijzigd te zijn: in plaats van een donkerbruin zaaltje in café ’t Anker zouden we elkaar treffen in De Loods van Peter van der Waard. Voor iemand die zes jaar in Afrika heeft gewoond is binnenkomen in DLvP (De Loods van Peter) met zijn vele Gambiaanse gebruiks- en andere voorwerpen toch een beetje thuiskomen. Heer Van der Waard zelf stond achter de bar op die eerste dinsdag van oktober en hij heette iedereen van harte welkom met een stevige handdruk. “Kopje koffie?” Nou, graag! Voor het beschikbaar stellen van de ruimte werd Peter aan het begin van de vergadering door ons voorzitter Harry-Jan bedankt en beloond met een flesje Nobel en een bijpassende heupflacon. In de pauze al schonk Peter zijn eerste Nobeltje uit, maar niet voor hemzelf: voor de geachte aanwezige Roelof de Ruiter omdat deze Leevoc-icoon door de NeVoBo is “geridderd” met een zilveren speld voor zijn uitzonderlijke staat van dienst. Geweldig!
In de notulen van de vorige vergadering las ik dat er vorig jaar 23 aanwezigen waren (inclusief 5 bestuursleden). Dit jaar telde ik achter de tafel maar liefst 8 bestuurderen (7 vrouwen en 1 man) en in de zaal 18 leden (10 mannen en 8 vrouwen). Een toename van 13% en dat is heel mooi, net zo mooi als de aanblik van Sonja onder de bananeboom. Maar het kan natuurlijk nog veel beter want de vereniging telt toch zo’n 100 leden. Voor wie nu (terechte!) spijt heeft dat zij/hij thuis is gebleven en daar met een drankje op de bank in slaap is gesukkeld, is het goed te weten dat er dit seizoen nog een gelegenheid zal zijn voor de Leevocleden om mee te denken over de toekomst van de vereniging. Vorige keer heette dat een Stuif es In, over de vorm voor dit seizoen wordt nog nagedacht. Maar de locatie staat al vast: DLvP, het bijzondere stukje Afrika op het Hemrik.
Het liep al tegen tienen en de vergadering liep op zijn eind toen er nog een late bezoeker binnen kwam lopen. Good old Jan Veenstra was net op tijd voor het laatste woord (of zou hij gedacht hebben dat de borrel na afloop al was begonnen?) en daarmee kwam er een eind aan een vruchtbare vergadering. Voor eigen rekening (en voor de stichting Baobab van Peter van der Waard, want die profiteert van de opbrengst) werd het gezellig samenzijn nog even flink opgerekt totdat ongeruste telefoontjes van huis de meeste aanwezigen deed besluiten op te stappen. Maar niet nadat Franciska erin was geslaagd om de heren Roelof de R., Jan V. en Peter van der W. de toezegging te ontlokken om volgend jaar september mee te gaan naar het trainingsweekend op Ameland. Ten bewijze daarvan het hieronder afgebeelde briefje. columnplaatje_________________________________________________________________________

Mei 2006: Digitaal sporten

Zet je computer aan, open Word (2002), klik in de menubalk op Invoegen, ga naar Figuur en klik op Clipverzameling. Selecteer uit het tabblad Bladeren de categorie Sport en vrije tijd en kijk uit welke 52 subcategorieën je nu kunt kiezen. Volleybal, bijvoorbeeld, nummer 46 in de lijst met 17 verschillende afbeeldingen. Net zoveel als zwemmen, de laatste in de reeks, en meer dan voetbal dat slechts 15 plaatjes telt als we tenminste de andere subcategorie voetbal1 niet meetellen want de 24 illustraties die daar staan hebben allemaal betrekking op (American) football. Fietsen scoort met 39 afbeeldingen heel hoog en is daarmee als ik goed geteld heb koploper. De verzameling plaatjes bij zweefvliegen, deltavliegen is wel heel opmerkelijk. Zo vinden we daar o.a.:

plaatjes
Ik heb nooit geweten dat er bij deze sporten zoveel komt kijken. Tussen basketbal en boksen staat in de lijst de bijzondere sport “biljarttafels” maar de allermooiste omschrijving staat bovenaan de lijst: “afrastering”. Als je daar op klikt, krijg je 18 afbeeldingen die allemaal te maken hebben met … schermen. Dus afrastering is schermen? Jazeker, wel als je de Nederlandse taal niet goed kent en moet vertrouwen op een woordenboek. Het Engelse woord voor schermen is “fencing” maar niet alle woordenboeken geven schermen als eerste betekenis van fencing. Vaak lezen we 1.afrastering, omheining 2.het schermen, schermkunst. En kies dan maar eens de juiste vertaling als je van toeten noch blazen weet. Vertalen is een kunst, zo blijkt maar weer eens.
Maar ook aardrijkskunde kan nog knap lastig zijn. Een mooi voorbeeld is het volgende. Start je internetbrowser (de computer stond toch nog aan) en tik in de adresbalk de volgende URL: www.volley.nl. Je komt dan terecht op de officiële website van de volleybalvereniging Taurus uit Houten. Die waren er dus al vlug bij, mag je wel concluderen. (www.volleybal.nl is de webstek van de NeVoBo en op www.volleyball.nl kun je lezen “wat echt helpt tegen kaalheid & hoe je haarverlies kan voorkomen”). Terug naar Taurus, naar de knop contact. Daaronder zit een pop-up menu met o.a. “Links naar Verenigingen”. Je krijgt dan een overzicht van de volleybalverenigingen in Nederland. Ik heb ze niet allemaal geteld maar volgens een ruwe schatting zijn het er toch al gauw zo’n 1000 (waarvan er drie met een Q beginnen en ook drie met een Y). Je kunt zoeken op vereniging of op plaats en als de gevonden club een website heeft, kun je meteen doorklikken naar die site. De Pinuppers uit Sneek hebben geen stek op het web, HVK (Het 14de Kippetje) uit Utrecht wel. Leuk, maar wat heeft dat nu te maken met aardrijkskunde, hoor ik jullie zeggen. Dat zal ik uitleggen. Onder de L vinden we natuurlijk Leevoc terug met een link naar onze fraaie nieuwe website, maar wat lees ik in de lijst: Leevoc komt uit Lekkum. Wisten jullie dat? Ik wist het niet. Altijd gedacht dat de Lee van Leevoc voor Leeuwarden stond maar ik begrijp nu dat ik het moet lezen als Lekvoc. VCL dan, komt die wel uit Leeuwarden? Even zoeken, onder de V zijn ze niet te vinden, wel onder de L als Leeuwarden v.c. Mooi, afkomstig uit … Goutum! Dus ook VCL is geen echte Leeuwarder vereniging? Zijn die er dan helemaal niet? We gaan zoeken op plaatsnaam en vinden Bronstars, Deto’82, Icarus s.v., Lekas, Leovardia (?), Orbi’86 en SSS’52. Van deze zes (Leovardia is nu een tijdschrift over de geschiedenis van Leeuwarden) hebben alleen Deto en Icarus een website en van deze twee heeft alleen Door Eendracht Tot Overwinning op de site een link naar Leevoc. Icarus kent slechts twee “volleybalverenigingen in en rond de omgeving van Leeuwarden” (sic) te weten Vovesa uit Sint Anna en Deto’82 uit Leeuwarden. Tja, met zo’n beperkte geografische kennis is het geen wonder dat de Studenten Volleybal Vereniging Icarus, net als zijn illustere naamgever (die bij een ontvluchtingspoging uit het Labyrint van Kreta te dicht bij de zon vloog zodat de was smolt die zijn vleugels bijeenhield en hij in zee stortte) een tragisch einde heeft gevonden. “Het zal eeuwen duren,” zo lezen we op hun site, “voordat deze vereniging een gelijke zal vinden … Bij Icarus, zijn naam zij in onze herinnering!!” Dat klopt, Icarus is niet meer dan een herinnering. Weinig geografische kennis maar wel een vooruitziende blik.
Leevoc daarentegen, uit Lekkum en omstreken, is nog springlevend. En overigens een prima onderkomen voor herrezen Icarianen.

_________________________________________________________________________

Maart 2005: Gluren in Oudega

Mijn stukje over de ALV in het eerste nummer van De Volleyballer van dit seizoen verscheen tot mijn verbazing onder de kop “Column Wim”. Naar later bleek was dit een spontane actie van onze nieuwe man in de redactie en om hem niet teleur te stellen heb ik het maar zo gelaten. Bovendien, zo moet ik toegeven, was mijn ijdelheid wel enigszins gestreeld: na 53 jaar eindelijk een eigen column en dan nog wel in het mooiste volleybalperiodiek van Leeuwarden e.o. Maar het schept ook verplichtingen, want nu wordt van je verwacht dat de column ook elke keer weer wordt gevuld. Hoewel, een column kan ook leeg zijn. Toen Theo van Gogh in november 2004 zo onfortuinlijk à la Fortuyn het leven liet, heeft de gratis treinkrant Metro, waar hij columnist van was, nog heel lang (nog steeds?) wekelijks een lege column geplaatst. Maar goed, dat excuus van dood zijn heb ik niet, gelukkig niet. Ik leef nog, volop zelfs en hoe. En dus lees ik in de Leeuwarder Courant van zaterdag 25 februari onder de kop Gluurder Oudega filmt blote volleybaldames: “Op een keukenstoeltje, met een videocamera in de hand, filmde een volleyballer uit Oudega stiekem zijn vrouwelijke teamgenoten. Ze kwamen net bloot uit de douche vandaan”. Ik bedoel maar: als je volleybalt, gebeurt er altijd wel iets interessants. Niets boeiender dan het leven van een volleyballer met een wijde blik. Volgens de LC had een van de argeloze vrouwen een lens gezien achter het ruitje boven de deur van de kleedkamer. “Toen ze samen met haar vier half aangeklede medespeelsters de deur opentrok, zag ze een stoel” en, “als een rat in de val” op de WC troffen de dames de boosdoener aan: een 38-jarige “sportvriend uit het eigen team”. “It wie een grapke,” zei die, maar later werden bij hem thuis nog meer vakkundig gemaakte grapkes gevonden. Ondanks zijn verweer dat de volleybalsters zelf ook schuld hadden aan zijn gedrag vanwege opmerkingen als “Wil je ons eens zien douchen?” en “Kom je ons de rug eens wassen?” werd de gluurder veroordeeld tot 80 uur werkstraf en een week voorwaardelijke gevangenis. Spijt had hij wel: “Ik ben dom geweest. Oudega is een klein dorp. Dit zal me mijn leven lang wel achtervolgen.” Daar kon hij wel eens gelijk in hebben.
En wie nu denkt dat ik hier nog even op zal voortborduren, bijvoorbeeld door me af te vragen of zoiets ook bij Leevoc zou kunnen gebeuren en welke 38-jarige sportvriend dan daarvoor in aanmerking zou komen en bij welk damesteam hij dan zijn stoeltje neer zou zetten, moet ik teleurstellen. Je wilt de andere teams niet te kort doen en bovendien hebben alle 38-jarige sportvrienden van Leevoc die ik een beetje ken genoeg andere manieren om hun behoefte aan een portie bloot te bevredigen. Wie daarvoor met een camera “waarvan de glimmende onderdelen listig waren afgeplakt” op een wankel stoeltje door een bovenruitje van een kleedkamer gaat staan gluren, volleybalt toch eerder bij “De Wâlde, de volleybalvereniging van Oudega, Elahuizen en Kolderwolde” dan bij Leevoc. De mannen van Leevoc zijn geen voyeurs maar echte mannen die op eigen benenn staan, die staan niet reikhalzend op een keukenstoeltje en zitten niet verstopt op een donkere toiletpot.
En dus houdt het verhaal hier op.

_________________________________________________________________________

December 2005: Volleybal is afgeschreven

Als ik in de bibliotheek ben, loop ik altijd ook even langs de bak met afgeschreven boeken. Voor het luttele bedrag van € 1 kun je dan soms een heel aardig boek mee naar huis nemen. Op die manier ben ik in het bezit gekomen van “Ik kus je vol vuur”, de liefdesbrieven van Albert Einstein & Mileva Marić. Ik weet nu dat de grote geleerde Einstein op woensdag 19 september 1900, ’s avonds in bed in Zürich aan Mileva schreef:
Mijn lief Poppeke!
Dank voor je lief briefke en de aardige toekomstdromen, de knoedels & Xantippigheden, en daarenboven je plan om je dikke zustertje mee te nemen naar onze Europese cultuur.”
Lief hè? Maar wat zouden Xantippigheden zijn? Deze brief eindigde als volgt:
Vriendelijke groeten aan je ouders! Maar jij wordt overal gezoend waar je ’t toestaat, door je Johanneke.”
Niets menselijks is ook een groot geleerde vreemd, zo blijkt maar weer.
Voor mij ligt nu, afgeschreven door de bieb en voor € 1 door mij overgenomen, het boekje “Volleybal. Training, Techniek, Taktiek”, de herziene druk uit 1993, geschreven door Günter Blume. Bij de oudere lezers is Günter vast nog wel bekend als actief volleyballer (van 1959 tot 1969) in de toenmalige DDR. Bladerend in het rijk geïllustreerde boekje kom je veel aardig dingen tegen. Zo lees ik al op blz.11:
Volleybal als vrijetijdsbesteding is geschikt voor iedereen die zich aan een gemeenschappelijk doel ondergeschikt wil maken, maar toch zijn eigen beslissingen wil nemen. En dat is toch mooi gezegd, niet? Op blz.12 is te lezen:
In Azië heeft het speelveld andere afmetingen. Daar bedraagt de lengte van het veld 22 m, de breedte 11 m en de nethoogte 2.30 m. Zou dat echt waar zijn (geweest)? In 1993? Ik heb dat nooit eerder ergens gehoord of gelezen. Op blz.24 valt veel te lezen over de DWV, de directe wedstrijdvoorbereiding.:
De DWV heeft tot taak: 1. Psychische voorbereiding op de wedstrijd, 2. Opbouw van de belasting, 3. Technisch-taktische voorbereiding, 4. Wedstrijden.
Onder de psychische voorbereiding valt ook dat:
De doelstelling voor de wedstrijd moet realistisch zijn en iedere speler moet zich met deze doelstelling identificeren. Spanningen binnen het team moeten opgelost worden. Er komt nog heel wat bij kijken om een wedstrijd te winnen, zoveel is zeker. Zo ook een gedegen training en daar hoort volgens de ex-DDR’er Blume een pittige krachttraining bij. Wij lezen:
1e Programma
1. hoge streksprong 20 tot 30 keer, 2. optrekken (zo vaak mogelijk), 3. knipmes (zo vaak mogelijk), 4. ligsteun (zo vaak mogelijk), 5. streksprong voorwaarts over een afstand van 9 m, 6. rompheffen vanuit buikligging (zo vaak mogelijk), 7. rompheffen vanuit rugligging (zo vaak mogelijk), 8. kozakkendans voorwaarts (zo vaak mogelijk).
2e Programma met overwinnen van extra belasting
1. bankdrukken, viermaal maximaal 50 kg opdrukken, 2. diepe kniebuigingen met halters, vijfmaal 10-50 kg, 3. enkels strekken vanaf verhoging, driemaal 25-30 kg, 4. optrekken met gewichtsvest driemaal maximaal 20 kg, 5. armbuigingen aan de brug met zandvest driemaal maximaal 20 kg, 6. ligsteun met watervest driemaal maximaal 20 kg, 7. knipmes met medicijnbal driemaal maximaal 3 kg, 8. gooien met medicijnbal: rechts, links en met beide handen, telkens tweemaal 20 keer, 9. handhalters (15 kg) in rugligging met gestrekte armen optrekken en over de borst kruisen, driemaal maximaal elk, 10. aan het wandrek hangen en een medicijnbal 2 kg tussen de voeten klemmen; nu de benen maximaal driemaal gestrekt zo hoog mogelijk opheffen. Dit noemt Günter “trainingsvoorbeelden ter ontwikkeling van de kracht”. Je wilt niet weten hoe je er uitziet als je dit een seizoen volhoudt. Ik hoop dan ook dat Els dit niet gelezen heeft anders staat ons nog wat te wachten. Aan de andere kant kan ik dan wel weer wat goedmaken bij mijn lieve echtgenote die nu weer zo goed als hersteld is van de aanvaring in haar linkeroog met een zichzelf ontbindende Leevocpen. Ze zegt dan wel dat ik een aardige kerel ben, maar het oog wil ook wat, niet dan? En daarom ter afsluiting nog wat plaatjes, voor wie niet meer helder voor ogen staat hoe de kozakkendans ook al weer gaat en wat een knipmes eigenlijk is. Kijk:

columnplaatje1columnplaatje2

_________________________________________________________________________

Oktober 2005: Gratis koffie en na afloop een rondje van het bestuur

Als je, zoals ik, voor het eerst in je 16-jarig lidmaatschap van Leevoc de ALV bezoekt, dan moet je jezelf wel de vraag stellen: waarom nu pas? Waarom nooit eerder? Tja, dat weet ik eigenlijk zelf ook niet. Ik zal altijd wel een reden hebben gehad of achteraf bedacht: lessen voorbereiden, voorstelling in de Harmonie, speciaal programma op de tv, ziek, moe, aangeschoten, vergeten, bang op de scheidsrechterscursus terecht te komen of in een commissie, of ik weet niet wat. Maar in feite komt het er natuurlijk op neer dat je zo’n ALV niet belangrijk genoeg vindt. Nu ik er een keer wel bij ben geweest, besef ik dat ik het al die jaren bij het verkeerde eind heb gehad. En toen het aspirant bestuurslid Wencke Wassink voorstelde om een extra ALV te houden aan het eind van het seizoen, ter evaluatie zogezeid, leek me dat een prima idee. Want wat was het gezellig, ik kan niet anders zeggen. Ook belangrijk natuurlijk, zeker, maar desondanks ook een prima sfeer. Achter de bestuurstafel vijf prachtige vrouwen die met straffe maar liefdevolle hand de vergadering leidden. Alleen al daarom zou je zo in het bestuur stappen. Ik geef Harry-Jan geen ongelijk dat hij zich heeft laten verleiden tot het overnemen van de voorzittershamer. In zulk inspirerend gezelschap zal dat vast wel goed komen.
Dit is niet de plek om uitgebreid verslag te doen van de inhoud van de vergadering. Ik neem aan dat dat elders in dit nummer wel zal gebeuren. Wel wil ik nog kwijt dat tot mijn niet geringe verbazing verscheidene aanwezigen in staat bleken om probleemloos te schrijven met de nieuwe Leevocbalpen. Dat is mij dus niet gelukt. Ik had er vorig jaar op het mixtoernooi vijf gekocht (van Harry-Jan, jawel, die als een volleerd marskramer zijn pennen uitventte) maar geen van die vijf heeft naar behoren gefunctioneerd. De een na de ander knalde uit elkaar en in een aantal gevallen werd het rode bovenstukje met zo’n kracht weggeschoten dat ik nog de plek kan aanwijzen waar hij het plafond raakte. Gelukkig gaat het nu een stuk beter met het linkeroog van mijn lieve vrouw (die overigens in een dolle bui ook wel eens een rood bovenstukje wil wegschieten). Volgens de dokter mag het zwarte lapje er volgende week af en zal zij weer bijna alles kunnen zien. Hij heeft haar wel aangeraden om in het vervolg een veiligheidsbril te dragen bij het schrijven met een Leevocbalpen. Zou je voor zoiets de vereniging aansprakelijk kunnen stellen? Ik moet dat op de volgende ALV toch eens vragen. Aan de nieuwe voorzitter, bij de rondvraag of zo. Ik kan bijna niet wachten tot het weer zover is.

_________________________________________________________________________